Hoofdstuk 3.2

1.3K 66 1
                                    

De rit naar het ziekenhuis verliep traag. Jace vertikte het om iets te zeggen – of wist niets te zeggen. En datzelfde gold voor mij. Wat moest ik zeggen tegen een man die ik nauwelijks kende, en niet eens wilde kennen. Een aantal keren had er door mijn hoofd heen geflitst dat ik inde auto zat met een moordenaar. Jace parkeerde de auto recht voor het ziekenhuis, wat eigenlijk niet toegestaan was. Behalve als je iemand snel af moest zetten. Verward greep ik de deurklink met mijn goede arm beet.

'Wacht,' klonk de stem van de bestuurder. 'Ik ga met je mee.'

Ik gooide het portier open en liet mij voorzichtig uit de auto glijden. Heel mijn lichaam voelde beurs aan, iets wat daarstraks nog niet aan de orde was. Het kon niet anders of mijn lichaam had een flinke smak gemaakt. Jace stapte ook uit, en voegde zich meteen aan mijn zijde. Het leek bijna of hij daadwerkelijk bezorgd om mij was. Bijna. Ik strompelde het ziekenhuis in. Jace liep regelrecht op de balie af. Toen de vrouw hem niet snel genoeg opmerkte, klopte hij hard op de balie.

'Dit meisje heeft hulp nodig. Ze is onder een auto gekomen,' klonk zijn koele stem. De rillingen liepen over mijn lijf heen. Een verpleegkundige kwam gehaast mijn kant op gesneld. Bezorgd nam ze mij in zich op, en vertelde mij dat ik mee mocht komen. Ze bestudeerde mij aandachtig terwijl ik met haar meeliep. Het ging niet soepel, maar ik kon tenminste lopen. Ze opende een kamertje en gebaarde dat ik plaats mocht nemen op de behandelbank. Ik keek om mij heen, in de veronderstelling Jace te zien. Maar hij was er niet. Een diepe frons verscheen op mijn voorhoofd.

'Hij wilde niet mee. Hij vertelde dat hij een vreemde voor je was, klopt dat?'

Ik knikte traag. De verpleegkundige glimlachte en verdween kort uit het zicht. Het duurde niet lang of ze kwam terug met een vrouw, met een stevig postuur. Haar wangen waren rood, van vermoedelijk inspanning. Haar krullende haren waren slordig bijeen gebonden. Het enige wat ze mij vertelde was dat ze arts was, en mij ging onderzoeken. En zo gezegd, zo gedaan. Ik vertelde dat ik mij niets meer herinnerde van het ongeluk zelf, en dat mijn hoofd pijn deed. Het felle licht dat ze op mij schenen kon ik maar met moeite verdragen. Mijn linkerarm voelde ook nog steeds niet prettig aan, en beweging was pijnlijk. De verpleegkundige vroeg aan mij of ze iemand voor mij konden bellen, en ik somde het nummer van mijn moeder op. Ik beet op mijn lip. Ze was vast ontzettend bezorgd. Na allerlei onderzoeken, en zelfs een röntgen foto van mijn linkerarm, kwamen er twee conclusies uit.

De schade was beperkt gebleven, dus ik was niet al te hard geraakt. En de tweede conclusie was, dat ik een lichte hersenschudding had én een gebroken linkerarm. Mijn moeder was ondertussen gearriveerd. En dat zorgde voor een hele heisa. Ze was woedend op Jace. Al wist ze niet dat hij het was. Ik loog dat ik geen idee had wie de ''dader'' was, en dat ik te voet naar het ziekenhuis ben gegaan – ruim driekwartier lopen, maar ze geloofde het. Deze leugen leverde mij een rare blik van de verpleegkundige op, die verder haar mond hield. Niet haar zaken, was waarschijnlijk wat ze dacht. Na een laatste controle was ik eindelijk vrij om te gaan. Mijn moeder bleef maar tieren op die gek die haar dochter onderschept had. Ze vroeg kort nog na mijn fiets, en ik vertelde dat die nog bij Emily in de buurt stond. Die zouden we morgen op gaan halen. In de auto op weg naar huis was het stil. Ik had geen idee wat ik moest zeggen, en daarnaast namen mijn gedachten te veel plek in beslag. Mijn linkerarm was keurig in het gips gewikkeld. Roze. Ik wilde rood, maar die kleur was blijkbaar op.

Sneller dan gedacht kwamen we thuis aan. Mijn moeder – bezorgd dat ze was – haastte zich naar mijn kant en trok de deur open. Voorzichtig pakte ze mijn goede arm beet en hielp mij uitstappen.

Niet dat ik die hulp nodig had, maar ze was nou eenmaal een zorgzaam typje. Eenmaal in huis aangekomen, voelde ik pas hoe moe ik was.

'Fleur, vertel je wel de waarheid?' bracht mijn moeder twijfelend uit. Even voelde ik een woede door mij heen stromen. Dacht ze nu werkelijk dat ik mijzelf onder een auto had gegooid? Of erger, dat ik mijn arm net zolang ergens tegen aan geslagen had, totdat het bot gebroken was? Maar al snel had ik door dat ze dat wel geloofde. Alleen het feit dat ik zelf naar het ziekenhuis gelopen was, dat was een punt van twijfel voor haar. En ik gaf haar geen ongelijk. Het klonk ongeloofwaardig. Maar toch moest ik deze leugen voortzetten. Ze zou Jace meteen voor de rechter slepen, zodat al zijn andere daden aan het licht zouden komen. Mijn moeder mocht heel zijn familie niet. Niemand gaf haar ongelijk. Iedereen dacht dat we beter af waren als die drugsdealers vast zaten. Ik wist niet waarom ik niet de waarheid wilde vertellen. Ik wist niet waarom ik hem een soort van in bescherming nam. Of het was alleen dat dit mij een hoop gedoe ging besparen. Dus ik knikte alleen maar. Mijn moeder keek mij nog even bedachtzaam aan, en schudde het volgende moment haar hoofd.

'Je had mij moeten bellen,' zei ze op strenge toon. 'Je laat mij eerst ongerust achter – '. Ze maakte haar zin niet af. Een diepe zucht verliet haar lippen, wetende dat het nu geen zin had om een hele preek te gaan geven. Voorzichtig knuffelde ik mijn moeder, en ze knuffelde mij terug. Na even zo gestaan te hebben, liet ik haar weer los met de mededeling dat ik ging slapen. Ik voelde mijn schuldig dat ik ons avondje afgepikt had, al kon ik er zelf vrij weinig aan doen. Tanden poetsen ging soepel, gezien ik rechtshandig was. Mijn kleren uittrekken en vervangen door een pyjama, ging iets minder soepel. Het duurde even voordat ik onder de dikke wol gekropen was. Ik was ontzettend vermoeid, maar toch kon ik de slaap niet te pakken krijgen. Ik dacht aan hem. Aan zijn ravenzwarte haren, en zijn donker bruine ogen. 

Toxic  #update elk weekend!Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu