Hoofdstuk 5

1.3K 55 3
                                    

Hoofdstuk 5


De vogels zongen luid hun lied, op deze vroege ochtend in april. Buiten was het nog kil, maar ik wist dat het vandaag tot een graad of twintig op zou lopen. Het perfecte weer voor een t-shirtje, met daarover een jasje – tegen de kilte die mij zojuist tegemoet kwam. Voor deze keer had ik wat mascara opgedaan. Als ik had geweten dat ik eerst een aantal keer in mijn oog zou prikken, alvorens ik mijn wimpers wist te vinden, was ik er nooit aan begonnen. Eens had ik wat make-up op gehad, op een of ander gala van onze school – de aanleiding daarvan was nooit bekend geweest. Het stond mij mooi. Dat wist ik wel. Ik was alleen niet echt dát type meisje. Maar voor nu had ik mij daarover heen gezet. Als ik van plan was om Jace Rimmer op te zoeken, dan moest ik mij verlagen – of verhogen – tot dat niveau. Ik moest zijn aandacht zien te trekken, en iets vertelde mij dat het enkel om uiterlijk zou draaien bij hem. Ik ging mij alleen niet verlagen tot een veel te kort broekje, en een hemdje. No way.

Om er toch wat nonchalant uit te zien had ik mijn zonnebril op mijn hoofd gezet. Ongemakkelijk strompelde ik de deur uit, die ik met een zachte klap terug in het scharnier liet vallen – mijn moeder sliep immers nog. Het was geen goed idee om deze belachelijk hoge hakken aan te trekken. Voorzichtig schuifelde ik het grindpad voor ons huis af – echt geen goede combinatie met het schoeisel dat momenteel mijn enkels martelde. Ik nam mijzelf voor dat dit de eerste en de laatste keer was dat ik hakken zou dragen. Dit was wat Jace Rimmer met mij deed. Ik hoopte maar dat ik mijzelf niet compleet voor gek zou zetten, en ik hoopte maar dat dit de laatste keer zou zijn dat ik hem zou zien. Het was ongeveer twintig minuten lopen naar de plek waar de vader van Jace zijn garage had. Iedereen wist dat daar veel meer gebeurde dan alleen maar het repareren van auto's. Niemand zei iets. Ik besloot te voet te gaan, gezien ik mijzelf niet volledig meer vertrouwde op een fiets. Na een paar meter gelopen te hebben, genietend van het getjirp van de vogels, begaven mijn voeten het.

Met een gefrustreerde zucht trok ik mijn hakken uit. Er was bijna niemand op straat, dus zou het geen ramp zijn als ik mijn weg voortzette op mijn blote voeten. Mijn enkels voelden meteen een stuk lichter aan en de snijdende pijn verdween meteen weer. Ik slaakte een zucht van verlichting. Wat een ondingen. Op mijn blote voeten liep ik door het verlaten dorp heen. Het was onmenselijk dit tijdstip, maar ik wilde Jace alleen tegenkomen. Ik had hem weleens heel vroeg in de garage gezien, die ene keer dat we met de klas ergens heengingen en daarvoor een busrit van drie uur af moesten leggen. Hij was alleen toen. Ik hoopte maar dat hij elke ochtend alleen was. Nog nooit had ik aandacht aan hem besteed, totdat het moment waarop zijn auto mijn tere fiets raakte. Ik schudde mijn hoofd. Als ik hem had bedankt dan zou hij vanzelf als een worm mijn hersenen uit kruipen – fijne vergelijking dit.

Sneller dan verwacht bereikte ik de garage van zijn vader. Mijn voeten voelde inmiddels ijskoude aan, en bijna hunkerde ik naar de duivels die ik in mijn handen vasthield. Naast de garage stond godzijdank een boom, waar ik dankbaar tegen aanleunde om mijn hakken weer aan te doen. Een aantal vloekwoorden verlieten mijn lippen, toen het niet in een keer lukte, en mijn vinger klem kwam te zitten tussen de schoen en mijn hiel. Verdorie. Ik was er klaar voor. In hoeverre ik hier klaar voor kon zijn. Mijn mond voelde meteen droog aan. Al wankelend vond ik mijn weg naar de garage. Hij was open. De deuren waren open, waardoor je binnen in de werkplaats kon kijken. Muziek klonk door de gigantische ruimte heen, en ik meende iets van de Pet Shop Boys te herkennen – een eeuwen oud lied. De zenuwen namen per millimeter die ik richting de garage schoof toe. Mijn hart bonkte in mijn keel, toen ik voor de ingang stond. Mijn mond voelde kurkdroog aan toen ik een jongen zag, die onder de motorkap van een grijze golf tuurde. Het was hem niet. De jongen had blonde haren, tegen het bruine aan. Ook zijn figuur was anders. Deze jongen was duidelijker meer gespierder dan Jace was, die zeker niet ongespierd was, maar iets slungeliger. Ik slikte. Het was niet normaal hoe ik over hem dacht en dat ik al deze details kende. Ik wist dat ik iets moest zeggen. Was het niet raar om zo naar een vreemde te staren? De jongen met de blonde – tegen het bruine aan – boog zich voorover, waardoor ik een ideale blik kon werpen op zijn achterste. Direct wendde ik beschaamd mijn hoofd af. Zo was ik niet. Zo zou ik niet zijn. Al kon ik het niet laten één mini blik te werpen. En op dat moment werd ik betrapt. De jongen liet iets van zijn gereedschap uit zijn hand vallen, waardoor hij gedwongen was onder de motorkap vandaan te komen. Hij raapte het op, zijn blik gleed naar mijn benen. Fronsend kwam hij overeind en draaide zich pijlsnel om. Ik kon zien dat zijn hand subtiel naar achter gleed, waar ik vaag de contouren van een pistool kon waarnemen. Een rilling trok door mijn rug heen.

Toxic  #update elk weekend!Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu