Fragment uit 'De Merkwaardigheid Der Alledaagsheid'

53 0 0
                                    

Ergens in Texas, 1966

Het was een zomerse dag en het jongetje speelde met zijn gloednieuwe, rode bal op straat. Telkens schopte het kind de bal zo hard als hij kon in een willekeurige richting om er vervolgens als een malle achteraan te rennen. Tijdens het rennen schaterde het kind zoals alleen kinderen dat kunnen. Zodra de jongen de glimmende bal had bereikt, herhaalde hij het ritueel opnieuw. Het kind was 'simpel,' zo noemde zijn vader hem altijd met denigrerende toon. Zijn moeder vond de term 'speciaal' fijner klinken. Het kind was simpeler, of specialer, dan zijn achtjarige leeftijdgenootjes en had een rijkere fantasie. Zijn vader wilde geen simpel kind. Zijn vader wilde een kind dat hutten bouwde en die hij baseball kon leren spelen, geen kind dat naar een speciale school moest. Het kind was zelf te simpel om door te hebben dat hij speciaal was. En nu schopte het speciale kind de bal hard over de warme stoeptegels en zette wederom de achtervolging in. De bal rolde langs een bushokje en terwijl het al vaart begon te minderen hield een nette, zwarte schoen de bal tegen. Twee rimpelige handen pakten de bal op. Toen het kind om het hoekje van de bushalte keek, zag hij de eigenaar van de rimpelige handen. Het was een oude man, met een snor als een bezem, die hem vriendelijk aankeek. Hij droeg boven zijn zwarte schoenen een zwarte broek, een zwart jasje en op zijn hoofd pronkte een zwarte hoed.

'Deze is van jouw, neem ik aan?' vroeg de oude man.

Het kind antwoorde niet, keek de man wantrouwend aan en zocht met zijn wijsvinger naar snotjes in zijn neusholte. Toen hij een geel goedje gevonden had, stopte hij het in zijn mond. Zijn vinger veegde hij af aan zijn donkergroene tuinbroekje. Als teken van solidariteit nam de man zijn hoed af en veegde wat zweet van zijn voorhoofd.

'De Bus...' stamelde het kind.

'Wat is er met de bus?'

'Die...die rijdt niet op zondag, meneer.'

'Dat weet ik,' zei de man en hij gaf de bal terug aan zijn rechtvaardige eigenaar, die hem stevig tegen zijn borst drukte.

'Waarom zit u hier dan, meneer?'

'Ik zit niet, ik wacht.'

'Waarop wacht u, meneer?'

'Je hoeft mij geen meneer te noemen. Dan voel ik mij zo oud.'

'Maar u bent oud, meneer.'

De man schonk het kind een bescheiden glimlach toe.

'Goed dan. Ik wacht op een herinnering.'

'Een...her-inn-er-ing?'

Het kind keek bedachtzaam.

'Weet je niet wat dat woord betekent?'

'Nee, meneer.'

De oude man veegde opnieuw wat zweet van zijn voorhoofd, maar liet ditmaal zijn hoed op zijn schoot rustten.

'Nou, dan leg ik het uit. Weet je nog wat je vanochtend gegeten hebt?'

'Ja, meneer.'

'Nou..?'

'Brood met jam, meneer.'

'Met wie heb je dat gegeten?'

'Met mama, Lewis en Jack, onze hond. Papa was al vroeg op voor de koeien.'

'Kijk, dat is een herinnering.'

'Iets...iets wat is gebeurd, meneer?'

'Exact.'

'Maar meneer, dan kun je toch helemaal niet wachten op een herinnering?'

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Feb 11, 2022 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

Fragment uit 'De Alledaagsheid Der Alledaagsheid'Where stories live. Discover now