1 - Wanneer woorden niet genoeg zijn

865 24 10
                                    

Mijn ogen schoten open toen hevig gehoest me ontwaakte. Toen mijn lichaam zich instinctief in de richting van het geluid boog verliet een zachte kreun mijn lippen. Slapen in een stoel was niet bepaald goed voor mijn rug, maar wat kon ik anders? Als ik in mijn bed ging liggen moest ik er toch om de zoveel tijd weer uit omdat mijn vader mijn hulp nodig had. Zijn toestand was verergerd de afgelopen twee weken en, zoals het er nu uitzag, was zijn dood nabij. Een deel van me wilde dat het gewoon over was. Dat ik de hele periode van pijn en verlies die al was geweest en die nog zou komen alvast achter me kon laten. Maar, zoals zoveel, was dit slechts een simpele droom en dromen waren nu eenmaal bedrog.

'Pap?' fluisterde ik tegen de duisternis in de kamer. Iemand kreunde, kuchte zacht en mompelde een gedempt 'Neviah?' Ik zuchtte en stond op. De zucht sloeg op twee dingen. Ten eerste, het feit dat mijn vader na al die jaren nog steeds mijn hele naam gebruikte als hij me riep. Hij wist best dat ik liever had dat hij me Nea noemde. En ten tweede, hij was ziek. Ernstig ziek. Zijn lichaam was uitgeput en zijn geest al zo goed als vergaan.

Ik vond mijn weg door het duister en stopte even toen ik met mijn been tegen de rand van het bed stootte. Voorzichtig volgde ik de buitenste rand en knielde ik neer bij het hoofd, waar ik het nachtlampje aanknipte en mijn vader verlichtte. Alleen zijn bovenlichaam was te zien, de rest was verstopt onder een verzameling dekens en dekbed, iets wat er voor zou moeten zorgen dat hij warm bleef, al verwaarloosden ze hun functie; hij beefde continu.

'Het is tijd.' Hij had zijn blik strak op mij gericht toen hij die woorden sprak en direct nadat ze zijn lippen hadden verlaten wenste ik dat mijn gedachten van daarnet nooit door mijn hoofd waren geschoten. Ik wilde niet dat het voorbij was. Ik wilde mijn vader niet kwijt. Dus, om de conclusies die door zijn uitspraak in mijn hoofd werden gevormd tegen te houden, stelde ik de meest onbenullige vraag die je op zo'n moment kon stellen.

'Tijd waarvoor?' Mijn stem klonk hees, bijna kinderlijk. Ik was afhankelijk van de man die daar op het bed lag. Zonder moederfiguur had hij mij alles moeten leren wat ik moest weten om iets te bereiken in dit leven. Hij was er altijd voor me geweest, dus hoe zou het überhaupt mogelijk zijn dat hij niet meer bestond? Dat de ijsblauwe ogen die nog altijd mijn blik gevangen hielden voor eeuwig sloten?

'Ik wil je nog niet kwijt,' fluisterde ik. Hij spreidde zijn armen en ik stortte me in zijn omhelzing, hoe zwaar het fysieke contact ook voor mijn vader was. Ik wilde hem niet loslaten zonder hem nog voor een laatste keer echt vast te hebben gehouden. Toen ik me terugtrok, merkte ik dat mijn vaders ogen vochtig waren geworden.

'Mijn leven op aarde is ten einde gekomen Neviah, daar kan niemand meer wat aan veranderen. Het was echter mijn keuze om het op deze manier te laten eindigen en waarom dat zo is zal het laatste zijn wat ik met je bespreek,' zei hij schor terwijl zijn hand iets dichter naar mijn arm schoof. Zijn zoekende vingers spreidden zich en ik liet die van mij er tussen glijden om zo een brug te vormen, een onbreekbare band die wij samen in stand hielden.

'Kan je misschien iets specifieker zijn?' vroeg ik voorzichtig. Hij had al vaker pogingen gedaan om een gesprek met me te beginnen en elke keer waren ze begonnen met vaag onsamenhangend gemompel. Ze waren tevens elke keer geëindigd met een gesmoord 'dat merk je later wel' waarna hij in slaap sukkelde. Ik ging er van uit dat het dit keer net zo zou gaan, alleen dat de slaap er een zou zijn waar hij niet meer uit zou ontwaken.

'Uitstellen is geen optie meer voor me...' fluisterde hij terwijl hij de greep op mijn hand verstrakte, de brug verstevigde. 'Jij bent de redding van velen, de hoop, de verlossing. Alleen jij kan ze helpen...' Een hoestbui kapte het dapper begonnen verhaal af en ik wreef met mijn vrije hand licht over zijn bovenarm.

'Wie zal ik redden?' vroeg ik voorzichtig. Ik speelde het spel mee, wilde de laatste, wat waren het, minuten van zijn leven niet verspillen met discussiëren.

'Jij redt Samea,' mompelde hij. 'Jij verslaat de Zwarte Orde, bevrijdt de bewoners van Eresan van hun tirannie. Jij zorgt voor vrede.' Hij glimlachte naar me en kneep zacht in mijn vingers.

'En hoe kom ik op die plek? Hoe versla ik die, eh, Orde?' Mijn vader, duidelijk blij dat ik hem geloofde, brabbelde verder.

'De tuin, de tuin! Onder de witte rozenstruik, in het kistje. Lees de brief Neviah, die van mij en die van je moeder. Ik heb niet veel tijd meer... De zandloper des levens staat op het punt zijn laatste korrel op een te kleine berg te gooien... maar het was het waard, jij zal veilig zijn. Ze zullen je niet krijgen, je bent sterk. Sterker dan ik, sterker dan de Orde. Beloof me dat je zal vechten, Nea, alsjeblieft.' De stortvloed aan woorden werd vervangen door een smekende blik in mijn richting.

'Ja, ja ik beloof het,' zei ik snel, waarna de blik plaatsmaakte voor een tevreden uitdrukking.

'Blijf... Vechten...' mompelde hij wazig. Zijn ogen schoten door de kamer, probeerden scherp te stellen, maar leken niks te zien.

'Pap?' vroeg ik onzeker. De druk op mijn vingers begon te verslappen. 'Pap?!' Hij hapte naar adem, hoestte, maar de lucht leek te blijven steken in zijn keel.

'Ne... Vi... Ah,' wist hij moeizaam uit te brengen. Zijn stem was raspend.

'Sst,' suste ik. 'Je hoeft niks te zeggen. Ik ben hier, het komt goed, alles komt goed.'

'Ik...' Hij leek weer adem te krijgen, maar net toen ik hem geruststellend op de hand wilde kloppen hoestte hij nogmaals, heviger dit keer. Bloed belandde op de dekens en op zijn kin. Het gleed langs zijn wang richting zijn oor en vormde een rode vlek op het witte kussen.

'Het is goed, rustig, alles is oké,' mompelde ik. Ik voelde hoe iets nats langs mijn wang liep en even dacht ik dat er ook een bloedspetter op mijn gezicht was beland, maar toen besefte ik dat ik huilde.

'Ik houd van je Neviah, met heel mijn hart,' fluisterde mijn vader moeizaam. Zijn ogen waren bijna gesloten en het rijzen en dalen van zijn borst vertraagde met elke seconde die voorbij ging.

'En ik van jou,' zei ik gesmoord. Hij slikte een keer, hapte nog een keer naar adem, richtte zijn blik op mij en nog een laatste keer zag ik de ijsblauwe irissen, voordat de oogleden helemaal sloten hiermee ook het bewegen van zijn borst stop zette.

Dat was het moment waarop ik besefte dat ik me naast het nu levenloze lichaam bevond van iemand die mijn hele leven was geweest. Het was ook het moment waarop mijn lichaam in schok raakte en ik mee werd gezogen in zwart niets.

Witte RozenWhere stories live. Discover now