Inleiding

14 2 10
                                    

Boem.

Dat is wat ze hoorde.

Nog eens. Boem.

Was het van de storm? Ze wist het niet.

Opnieuw. Boem.

Zachte handen die haar bij haar okseltjes namen en haar meesleurden. Ze snapte niet waarom. Mama, wat doe je? Mama, wat is er aan de hand? Stormt het zo hard, mama?

Miljoenen vragen spookten door haar hoofd. Maar ze stelde ze niet, ze voelde wel dat dat niet de juiste tijd was.

Een laatste keer. Boem.

Een laatste keer voordat zij het huis zouden binnenstormen. Een laatste keer dat ze de zachte handen zou voelen. Een laatste keer dat ze het mooie gezicht van haar moeder zou zien. Een laatste keer dat ze haar vader zou horen vloeken. Een laatste keer dat ze haar moeders stem zou horen die haar suste en vertelde dat alles oké ging zijn als ze maar stil was en zich niet liet vinden. Een laatste keer licht voor dat haar moeder het kastje sloot waar zij inzat.

'Mama', fluisterde ze een laatste keer. Daarna nooit meer. Nooit nooit nooit meer.

Toen gebeurde het. De deur ging open, zware voetstappen die binnenrende, de storm die ongelooflijk luid was nu de deur open was gebeukt. Geweerschoten, geschreeuw van de mensen die net binnen waren gestormd, geschreeuw van haar vader en van haar moeder, glas dat brak door de ongelooflijke sterke krachten van De Kacharsa, nog meer voetstappen, rondneuzend of er iets was dat ze konden stelen.

'Hierheen, hierheen!', hoorde ze roepen. Ze vroeg zich af wat er aan de hand was. Ze vroeg zich af waar haar vader en moeder waren. Ze vroeg zich af wie er nu eigenlijk in haar huis stond. Ze vroeg zich zo veel af. Maar ze had geen tijd. Voetstappen waren veel te dicht bij, ze hoorde iemand al de kastjes openen en weer dichtdoen. Soms hoorde ze het geluid van kettingen of ringen die de persoon uit de kastjes nam. Ze wist dat het niet lang meer ging duren voordat ze ook het kastje waar zij verstopt zat zouden opendoen.

'Sneller! Voor de rest van de mensen alarm slaan en zich verstoppen!', riep er een zware stem boven al de voetstappen uit.

Sneller? Nog sneller? Die is zot zeker, zoveel mooie spullen hier, en wij zouden die moeten laten liggen? Vergeet het!

Sneller? Nog sneller? Ze zullen me bijna vinden als ze nog sneller gaan. Oh nee, wat moet ik nu toch doen?

Thaxa kroop nog wat verder het kastje in. Ze maakte zich klein en verstopte zich in een hoekje. Wat moest ze anders? Gevonden mocht ze niet, dat had haar moeder gezegd.

Opnieuw zag ze licht. Ze hadden haar gevonden. Dus toch. Ach ja, dan ging ze maar dood. Veel maakte het haar niet meer uit. Ze was gevonden, en nu? Wat moest ze nu? Dood ging ze. Ze wist het. Ze voelde zich niet eens verdrietig. Dood, net als mama en papa. Dan zie ik ze toch nog. Zo erg was de dood dan toch niet? Waarom deed iedereen er zo moeilijk over? Aan het einde sterven we allemaal.

'Nicolaas! Wat doe je? We moeten weg hier!' De zelfde zware stem. De zelfde zware voetstappen kwamen toegesnelt en de man trok de andere man aan zijn schouder van het kastje weg.

'Er zit toch niets in! Domoor...', mompelde hij. Het kastje ging weer dicht en de voetstappen verwijderden zich. De deur lieten ze open staan. Ach ja, natuurlijk! Ze hadden niet veel tijd. Ze moesten snel alle huizen binnengaan en iedereen vermoorden, want dat was wat De Kacharsa deed. Niemand hield ze tegen. Natuurlijk niet, iedereen was bang, ze durfden niet. Als je contact kon vermijden dan deed je dat maar al te graag. Je zou niet goed bij je hoofd zijn als je ze expres zou opzoeken. Je zou dood zijn. Ze zouden lachen om je poging. Gewoon neerschieten, of misschien wel gruwelijker. Hun krachten konden ze toch gebruiken wanneer ze wouden, ha, ze zijn veel sterker dan je. En ze moesten nog zo veel huizen binnenstormen en iedereen vermoorden. De stad was zo groot! De grootste stad in de streek was het, het prachtige Tlavasnogn. Met de rijkste mensen, de mooiste spullen. Daarom wouden de Kacharsa snel zijn. Nog zoveel spullen om te stelen, dat gingen ze niet zomaar laten!

Aan het einde sterven we allemaalWhere stories live. Discover now