Verloren jeugd

677 43 8
                                    

Achtentwintig januari negentienzesentachtig, Venlo

Uit de lichtgrijze wolkendeken die boven de Noord-Limburgse stad hing, daalden grote sneeuwvlokken neer.
De temperatuur stagneerde slechts tussen nul, en een paar graden daar boven. Vandaar dat de meesten zich warm in hadden gepakt door middel van een warme muts over de oren, een das om de hals, en wanten aan de handen. 
Op de geasfalteerde weg van het kerkhof hadden de aanwezigen een rij gevormd. Eerstegraads familieleden vooraan, twee en derde erachter; etcetera.

De steentjes van het grindpad kraakten onder haar zwarte lakschoentjes. In haar knuistje had ze een prachtige rode roos geklemd; de andere hand was door die van haar vader omsloten.
Het witte jurkje dat ze droeg wapperde af en toe op en neer, door een windvlaag die over de stilzwijgende begraafplaats waaide.
Ze had haar ogen neergeslagen en zag enkel de witte kiezels onder haar voeten.
De sfeer was grimmig; het humeur van de aanwezigen idem dito. Vrienden en familie, die haar moeder hadden gekend hadden een witte ballon in de hand; deze gevuld met helium. Eronder bungelde een kaartje met daarop een opschrift.
Zou ze de briefjes lezen? vroeg de kleine zich af. Ze wist het niet. Het antwoord op de retorische vraag niet, en niet waar haar moeder zich nu bevond. Ja, in de hemel, had ze zich laten vertellen. Maar waar die dan precies was, dat wist haar vader ook niet.

Haar twee jaar jongere broer werd door hun grootmoeder voortgeduwd in de buggy. Het vijfjarige knulletje was verstandelijk gehandicapt, en liep ook qua fysieke handelingen achter op zijn leeftijdsgenootjes. Hij zou te vermoeid raken als hij het hele eind ter been af moest leggen, en daarom had de oma van het joch geopperd hem in het wagentje te zetten. Tot grote ergernis van haar schoonzoon; de vader van de twee, die vond dat dat er nou eenmaal bij hoorde.
Het was niet dat hij ze als ongewenst zag, maar nu puntje bij paaltje kwam, en hij er alleen voor stond wat de opvoeding betrof, moest hij toch even slikken.

De stoet schreide achter de rijdende baar aan. Hierop lag de massief houten kist, waarin het lichaam van de overledene rustte.
Ze probeerde het idee dat het levenloze lichaam van haar moeder daarin lag van zich af te schudden. De vrouw had de belangrijkste rol in het leven van haar en dat van haar broer vervuld, en nu had ze zonder afscheid te nemen hun levens verlaten.

Eva dacht terug aan het moment dat er twee rechercheurs bij hen op de stoep stonden. De twee dikkerdjes hadden een blik op het gezicht, die weinig goeds voorspelde. Ze vroegen vriendelijk of ze even binnen mochten komen. Haar vader, die achter haar was komen staan, had de armen over elkaar geslagen en in eerste instantie de deuropening geblokkeerd.
Dat hij had verwacht dat ze hier met andere bedoelingen waren, werd haar pas in haar jongerenjaren duidelijk.
'Gaat even zitten, wij hebben slecht nieuws voor jullie,' zei de de bolle met het millimeterkapsel.
'Het spijt ons u te moeten meedelen dat  uw vrouw bij een noodlottig auto-ongeluk om het leven is gekomen,' vulde de ander zijn collega aan.

Nu hielden ze allen stil voor de twee meter diepe kuil. Deze was afgedekt met een wit zeil, zodat er geen sneeuw in de uitgegraven ruimte zou vallen.
Haar vader liet de hand van zijn dochter los en sloeg de armen over elkaar; starend naar de plek voor hem.
Ze draaide zich om en zocht oogcontact met haar grootouders. Enerzijds durfde ze niet naar hen toe te lopen, anderzijds wilde ze maar wát graag bij hen staan. De stevige armen van haar opa om zich heen voelen, en de hand van haar oma vasthouden.
Haar broertje had het mutsje scheef op het hoofd staan. Hij luierde achterover in het rode wandelwagentje en had zijn oogjes gesloten.

Pas toen de kist op de stellage werd geplaatst en naar beneden werd getakeld, besefte ze dat dit het definitieve afscheid was. Ze zou haar moeder dan wel voor altijd in haar herinnering bewaren, en ook in het hart had zij een speciaal plekje bij het meisje veroverd, maar dit moment was werkelijk ondragelijk.
Ze beet op haar onderlip om tegen de opkomende tranen te vechten. Ze wilde dapper zijn, zoals haar moeder altijd van haar had gevraagd als er een lastig moment in het leven was dat ze even moest overwinnen.
Het lukte haar niet het verdriet te bedwingen, en de eerste druppel ontsnapte uit haar ooghoek, om vervolgens een weg over de wang af te leggen. Ze veegde hem met de mouw van haar donkerblauwe houtje-touwtjes jas af en stak de koude handjes weer in de zakken.
De koude lucht die ze inademde kwam er als warme condens weer uit. Het wolkje vervaagde al snel toen het in aanraking kwam met de rest van de buitenlucht.
'Kom op, Eef,' stootte haar vader haar aan. 'Niet huilen nu. Wees dapper,' gelastte hij.

Het ArchiefWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu