1 • Nolan

52 4 0
                                    

Ik kijk schichtig om me heen. Als ik nu gepakt word weten ze dat wij het waren die soms wapens stalen. Scrollend door mijn contacten ren ik de wapenkamer uit. Ik moet Rav nu bellen! Hij moet weg uit de trainingszaal! Als ze te weten komen dat wij stiekem oefenen zonder bevoegden krijgen we een fikse straf. Mevrouw Vos heeft wel eens gezegd dat het enorm gevaarlijk is, maar ik vind het onzin. Ik weet toch wat ik doe. Rav en ik schieten heus niet op elkaar, hoor.
Na een paar keer overgaan neemt Rav op.
"Ik zag Vos net richting jou lopen! Ga naar buiten!" spat ik uit.
"Rustig Nolan, ik ben er al lang uit," zegt hij lachend. "Waarom ben je altijd zenuwachtig? We worden heus niet gepakt. Het gaat nu al een paar jaar goed."
Inderdaad, al een paar jaar lang rennen we tussen de lessen door naar de wapenkamer en nemen bogen en speren mee naar de trainingszaal om te trainen.
Ik dwing mezelf wat rustiger te worden.
"Waar ben je?" vraag ik gejaagd. "Buiten, al een paar minuten." Rav is altijd zo kalm. Hoe doet hij dat?
"Ik kom eraan." Ik ren door de korte gangen, die nu wel eindeloos lijken te zijn, en hang op. Het doet me denken aan een paar jaar geleden, toen ik nog niet wist van dit weeshuis.

Rav en ik liepen weer eens door het bos, terwijl we eigenlijk al lang terug bij de boerderij moesten zijn, maar ik ben iemand die regels aan mijn laars lapt - wat vaak leidt tot problemen - en Rav laat zich snel overhalen. Van dat laatste kreeg hij spijt, toen het begon te schemeren en we de weg kwijt raakten. De schaduwen werden langer en ik verloor mijn zelfvertrouwen. Ik had een tak in de lucht gegooid en beweerd dat het 'lot' ons wel de goede kant op liet lopen. Nadat de tak tot stilstand was gekomen wees ik dezelfde kant op als het stokje. Niet echt zeker van mijn besluit liep ik verder door het bos, en Rav liep onzeker achter mij aan. Sommige bomen hadden gaten in hun schors–van de keren dat Rav en ik weer eens een keer gingen boogschieten –, een teken dat we dichtbij het dorp waren. Het bos geurde naar de kleverige hars die je van dennenbomen schrapen kan. Na een poos was het zo donker dat we moesten stoppen. Ik plofte vermoeid neer op een steen, groen van het zachte mos. "En nu?" had Rav  grimmig gevraagd. Ik had mijn schouders onzeker opgehaald. Op het moment had hij wel uit zijn vel kunnen springen, maar voordat hij maar iets kon doen, zei ik tegen hem dat we het best konden gaan slapen. "Morgen kunnen we de weg makkelijker vinden," had ik er overtuigend achteraan geplakt. "Ja."
Na een tijd onrustig draaien over de koude grond doezelde ik eindelijk in. Mijn slaap werd echter verstoord door Rav, die opschrikte uit zijn slaap. "Wat is er?" had ik vermoeid gefluisterd. Inmiddels was het lichter geworden waardoor ik Rav's angstige gezicht kon zien. Ik draaide me om en deinsde terug. Voor ons zat een man op zijn knieën die ons geïnteresseerd aankeek. "Ik ben meneer Vos, eigenaar van een weeshuis," begon hij. "Wat doen jullie hier?" Rav en ik keken elkaar verschrikt aan. De man ging verder. "Waar zijn jullie ouders?" Een vraag waar we allebei geen antwoord op konden geven. Ze waren omgekomen bij een aanslag op ons dorp. Toen Rav en ik terug waren gekomen uit het bos, zagen we welke ramp zich daar had afgespeeld. Een stinkende boer had ons onderdak geboden, in ruil voor het vieze werk op zijn vieze boerderij. "Kom, ga met me mee naar het weeshuis," zei de man terwijl hij opstond. Ik twijfelde, maar omdat Rav zeker van zijn zaak leek, liep ik hem achterna, terwijl de weeshuis-man voor ons uitging.

Alles was goedgekomen, en nu wonen we al ruim vijf jaar in dit weeshuis. Ik vind Rav achter het gebouw, waar hij vrijwel altijd zit.
"Zo, was dat nou zo moeilijk?" Hij laat een cynisch lachje horen en ik ga met een strak gezicht op het afgebladderde bankje zitten wat laatst nog geverfd is.
Aaryn komt aangelopen met een van haar boeken, zoals gewoonlijk.
"Nieuw boek?" vraag ik. Ze knikt opgewonden en gaat in de bruine hangmat liggen.
"Hoe laat beginnen de lessen morgen?" vraag ik. Rav begint door het boekje te bladeren wat hij op zijn schoot heeft liggen.
"Half tien." Ik knik, sta op en loop richting de slaapkamers. Op mijn weg naar de bedden kom ik langs het kantoor van mevrouw Vos. Ik tuur naar binnen en zie haar druk bezig zijn met een of ander formulier.
Eenmaal aangekomen in de slaapkamer loop ik naar mijn stapelbed toe en plof erop neer. Ik leg mijn handen achter mijn hoofd en staar naar de veren die uit het bed boven me steken. Ik draai me om en reik naar mijn geschiedenisboek. Als ik het open, dwarrelen er langzaam kleine deeltjes uit. Ik kijk naar de sepia getinte plaatjes en lees de tekst door voor morgen. In tegenstelling tot onze goedkope, maar toch wel moderne mobieltjes zijn onze lesboeken ietwat oud. Al zoveel keer hebben de geschiedenislessen hetzelfde onderwerp gehad: de volkeren van Omnië. Het enige wat me doet luisteren naar hem in de les is de manier waarop meneer Van Driessen zijn verhalen vertelt. Toch zit er variatie in de lessen. Verschillende verhalen over het ontstaan van Omnië en de andere volkeren. Als ik het stukje tekst heb doorgelezen leg ik het boek terug waarna ik bij het opstaan mijn hoofd bijna stoot tegen het ijzeren stapelbed.
Ik loop de kamer weer uit en bots bijna tegen mevrouw Vos op.
"Een beetje uitkijken graag," zegt ze, waarna ze een zucht laat horen en doorloopt. Zo te zien is er iets mis. Net al was ze druk bezig met die formulieren invullen. Ik raak nieuwsgierig, en als ik langs het kantoortje van mevrouw Vos kom pak ik de deurknop vast, draai hem een kwartslag en duw de deur open. Normaal kan deze deur niet zomaar open, maar waarschijnlijk heeft mevrouw Vos hem in haar haast niet op slot gedaan. Nog even blijf ik twijfelend staan, maar ik loop uiteindelijk toch naar haar tafel toe en wil net de papieren bekijken als ik voetstappen hoor. Voordat het tot me doordringt zie ik nog net – in de hoek van een van de papieren – een vlag. Het heeft verschillende kleuren, maar geel komt het meest naar voren. Is dit een vlag van een van de volkeren? Ik kan me de les daarover niet meer herinneren. Ik ga snel achter een bankje zitten in de hoek van het kantoor. De deur gaat open en ik gluur tussen de bruine kussens die op het bankje liggen door. Mevrouw Vos komt binnen en gaat op haar bureaustoel zitten. Ze bladert weer door de formulieren heen en pas na ongeveer een half uur staat ze op en loopt ze de kamer uit. Ze doet de deur dicht en ik wacht tot haar voetstappen verdwenen zijn. Maar ik hoor geen voetstappen. Eerst hoor ik het geluid van een sleutel die in een slot wordt omgedraaid. Ik vloek fluisterend. Ik kom onder de bank vandaan en zoek naar een raam. Tot mijn opluchting staat het enige raam in de kamer open. Ik schuif het iets verder open en klim erdoorheen. Als ik ver genoeg ben laat ik me vallen, waarna ik terugloop naar Aaryn en Rav.
Rav zit nog steeds in zijn boekje te schrijven en Aaryn ligt nog steeds in de hangmat. Ik ga in de houten schommelstoel zitten. Laat ik het maar niet vertellen, denk ik bij mezelf. Eerst wil ik weten waarvoor die papieren zijn.
Later worden we geroepen voor het avondmaal. Precies op tijd, want het begint te regenen. Aaryn is waarschijnlijk al naar de eetzaal, want ze ligt niet meer in haar hangmat. Rav en ik lopen achter een paar anderen aan richting de eetzaal, waar ik Ilsra, Lana, Nova en Rav, maar niet Aaryn zie. Ze zal wel weer weg zitten dromen. Dat doet ze wel vaker.

Terug in het NietsWhere stories live. Discover now