4 | Hoop als water

252 17 20
                                    

Terugblik

''Pollux streek geruisloos neer op zijn schouder, de nagels van de raaf boorden door het dunne materiaal van zijn vest en vestigden zich in zijn huid.

Ze vormden een vreemde verschijning samen. Mensen keken over hun schouders, staarden ze aan, onhoorbare klanken mompelend.

Eden was een standbeeld, omringd door sneeuw en ijs. Hij wist precies wat de voorbij schrijdende stadsbewoners zagen, een gitzwarte raaf en een jongen wiens tranen over zijn lijkbleke gezicht stroomden.

Het kon hem niets schelen.''

4 | Hoop als water

'Mijn vader was hier,' kraakte Sav. Zijn keelgeluid was raspend, hees, door een met koortsdromen en angstzweet gevulde nacht. Spuug en speeksel droop van zijn kin, langs zijn nek, waar de zwakke uitlijning van een pulserende ader te zien was. Hij zat in kleermakerszit op zijn bed. Iedere spier in zijn tengere frame leek te zijn verstijfd. De linnen dekens, eens wit maar nu geel uitgeslagen, had hij verfomfaaid tot een naar kots geurende prop achter zijn blote rug. In zijn voorovergebogen houding waren al zijn ruggenwervels te zien, haarscherp, opbollend onder zijn strakgetrokken vel. Hij staarde naar de muur voor hem, een glazige diepte in zijn ogen, waar geen greintje vreugde meer te bespeuren was. Hij keek alleen maar, zonder te knipperen. Zo angstaanjagend gefixeerd, dat Eden zich afvroeg of Sav naar iets anders keek dan de kale, met lekkagevlekken bedekte wand.

'We hebben gepraat.' Een kleine glimlach trok Sav zijn gebarsten lippen uiteen, toen hij Eden, die zojuist de schuddende keldertrap was afgedaald, met een waterige expressie ontmoette.

Eden stond stil, zijn handen krampachtig over het splinterhout van de trapleuning geperst, om te voorkomen dat hij voorover zou klappen. Hij zei niets, hield zijn kaken stevig dichtgeklemd. Een zinkende sensatie trok aan zijn maag, alsof hij zojuist de laatste paar traptrede had overgeslagen en de paniek voor de aankomende val hem aanvloog. Zijn hart stond in lichterlaaie, smeltend door de aanblik van Savs hellende mondhoeken. Savion had een betoverende soort glimlach. Een glimlach die Eden steeds weer deed herinneren aan de zomers die zij samen in het stadspark hadden doorgebracht, in de weinige schaduw die de jonge boom hen bood. Hun boom, de boom die ieder jaar groter werd, sterker. Sav deed hem denken aan zomers waarin, tezamen met die ene boom, hun vriendschap bleef groeien, even hecht als het frisgroene bladerdek. En terwijl hun boom, in deze warme jaargetijden, zich steeds dieper in de omgewoelde aarde nestelde, voelden ze hoe het ontsproot. Als dorstig onkruid had het zich in hun beide harten geworteld. Een onverklaarbare drang, een honger die enkel te stillen viel met de verslavende smaak van stiekeme zoenen en aftastende strelingen.

Savs krommende mondhoeken rakelden al die gelukzalige herinneringen op, aan eindeloze zomermaanden, gestolen waterijs smeltend over hun vingertoppen, lichamen verdoofd door elkaars alomvattende aanwezigheid, grassprieten kietelend onder blote voeten en vogels die meezongen op het geluid van hun zorgeloze geschater.

Savs roze, dunne lippen die, wanneer ze zich vol vriendelijkheid opveerden, de zachte hint van kuiltjes in zijn wangen onthulden en zijn grijze irissen een warm schijnsel schonken. Voor Eden was het zien van Savions krommende lippen als thuiskomen, een thuis waar Eden als kind zijnde zo vurig naar had verlangd. De honingzoete klanken van Savions stem waren een veilige haven. Een vertrouwde, kalme klank die Edens kwelgeesten tot stilte suste door sprookjes en verhalen te fluisteren in de duisternis. Woorden scheppend met iedere hunkerende aanraking van zijn mond, had Sav ze op de warme huid van Edens hals geschreven, als brandmerken. In Savs doordringende ogen, waar hij nimmer dezelfde afkeuring als zijn vader zou herkennen, had Eden veiligheid gevonden.

De ondergang van EdenWhere stories live. Discover now