1.2

50 9 0
                                    

Ik word wakker van een zacht getik. Ik draai me om en open mijn ogen. Het duurt even voordat mijn ogen gewend zijn aan het licht. Ik zie dat Flynn al uit zijn geïmproviseerde bed is. Hij staat in de keuken brood te snijden. ‘Goedemorgen,’ zegt hij vrolijk. ‘Goedemorgen,’ antwoord ik slaperig. Nu het licht is kan ik beter zien hoe het huisje eruit ziet. Bijna alles is van hout gemaakt, waardoor het er knus uitziet. Door de raampjes vallen zwakke zonnestralen die het huisje precies genoeg verlichten. Tegenover het bed is een openhaard. De as smeult nog een beetje en het huisje ruikt heerlijk naar versgebakken brood. ‘Ik hoop dat je een beetje honger hebt,’ zegt Flynn. ‘Ik heb het net gebakken.’ Ik rek me uit en ga rechtop zitten. ‘Ja, ik rammel,’ antwoord ik. Ik neem plaats aan de tafel terwijl Flynn het brood en een potje jam op de tafel neerzet. Ik pak een sneetje brood en besmeer het met een laagje van de zelfgemaakte jam. Terwijl ik op mijn eerste hap kauw, merk ik dat Flynn me verwachtingsvol aankijkt. Ik moet ervan lachen en verslik me bijna in mijn brood. Flynn bloost en richt zijn blik op zijn bord. ‘Het is heerlijk,’ laat ik hem weten als ik bijgekomen ben. Flynn glimlacht en begint snel aan zijn stuk brood. Het brood smaakt echt heerlijk. Thuis eten we altijd brood wat al drie dagen in de supermarkt heeft gelegen. Soms kan je het na één dag al bijna weer weggooien. Ik dwaal met mijn gedachten af naar mijn moeder. Zou ze al gemerkt hebben dat ik niet thuis heb geslapen? Zal ze zich druk om me maken? Ze heeft na de dood van mijn vader bijna niet meer aan mij gedacht. Ik was op mezelf gewezen. Gelukkig hielpen Lilly en haar broer mij. Ik kon altijd bij hen terecht als er weer eens geen eten was thuis of als mijn moeder zo dronken was dat ze maar bleef schreeuwen over hoe oneerlijk alles was. Toen ik niet meer bij Lilly terecht kon werd alles alleen maar erger. Ik kon het niet aan om thuis te blijven en vluchtte op zulke momenten naar het strand. Maar daar kon ik ook niet eeuwig blijven. ‘Vicky?’ Ik schrik op uit mijn gedachten. Flynn kijkt me aan. Zijn blauwe ogen staan bezorgd. ‘Huh, wat?’ vraag ik. ‘Je keek opeens heel verdrietig.’ Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘Wil je naar huis?’ ‘Nee, nee,’ antwoord ik, ‘ik was gewoon aan het denken. Aan, uh, thuis. Niets bijzonders.’ Flynn knikt en gaat weer verder met zijn brood. Opeens schiet me iets te binnen. ‘Ga jij eigenlijk naar school?’ vraag ik aan Flynn. Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee,’ zegt hij, ‘ik ben altijd ziek.’ Ik bekijk zijn gezicht om te zien of hij een grapje maakt, maar hij kijkt me bloedserieus aan. Ik trek ongelovig mijn wenkbrauw op, maar Flynn staat op en propt het laatste stukje brood in zijn mond. ‘Kom,’ zegt hij, ‘we hebben veel te doen.’

Flynn neemt me mee naar het strand. Uit een spleet tussen een aantal rotsen haalt hij een net en twee peddels tevoorschijn. Hij gebaart dat ik hem moet volgen. We klimmen een tijdje over de rotsen totdat er opeens een klein vissersbootje tevoorschijn komt. Het ziet er prima verzorgd uit en is precies groot genoeg voor twee mensen. ‘Wat gaan we doen?’ vraag ik. Flynn lacht geheimzinnig. ‘Wel eens gevist?’ Hij steekt zijn hand uit en helpt me in het bootje.

Tegen de tijd dat we het bootje weer vastmaken aan een dikke boomwortel is het al aan het schemeren. De lach op mijn gezicht verdwijnt als ik besef dat ik nu echt weer naar huis moet gaan. Flynn merkt het en legt zijn hand op mijn schouder. ‘Je bent hier altijd welkom,’ zegt hij. Ik zucht, maar weet er toch een kleine glimlach uit te persen. Zwijgend lopen we door het bos naar zijn huisje, terwijl we het net met de vissen achter ons aan slepen. Ik help Flynn nog even om alle vissen boven te krijgen, maar dan is het toch echt tijd om te gaan. Nadat ik heb laten weten dat ik zo snel mogelijk terug kom, zie ik Flynn twijfelen. Hij lijkt nog iets te willen zeggen maar slaat uiteindelijk zijn armen om me heen voor een korte knuffel. Ik merk dat mijn wangen rood worden, dus draai ik me snel om en begin te lopen. Ik kijk niet meer om.

Terwijl ik mijn weg door het bos zoek kan ik maar aan één ding denken. Ik krijg het beeld van Flynn met zijn glanzende oranje haar en zijn hemelsblauwe ogen maar niet uit mijn hoofd. Het perfecte boomhuisje, het vissersbootje, zijn ongelofelijke zelfstandigheid. Het lijkt allemaal te mooi om waar te zijn. Het bos begint minder dicht te worden en in de verte zie ik al de omtrekken van de stad. Gelukkig is mijn huis niet ver van het bos, dus over een paar minuten zal ik er zijn. Terwijl de huizen steeds dichterbij komen, komt de werkelijkheid ook dichterbij. Ik merk dat ik helemaal niet terug naar huis wil. Ik wil niet terug gaan naar de stank van drank, het spoor van rotzooi door de woonkamer en het geluid van dichtslaande deuren na weer een ruzie met mijn moeder. Ik nader de voordeur en steek mijn sleutel in het slot. Ik neem even de tijd om moed te verzamelen, maar uiteindelijk draai ik de sleutel om. De deur gaat piepend open en meteen knijp ik mijn neus dicht voor de tegemoet komende stank. Het lijkt wel of ik van een droom in een nachtmerrie ben gestapt. Ik stap naar binnen en sluit zachtjes de deur achter me. Op de een of andere manier ben ik bang mijn moeder onder ogen te komen. Ik heb geen idee of ze mij überhaupt gemist heeft, maar heel blij zal ze wel niet zijn. Ik sluip zachtjes de woonkamer binnen. ‘Dus, mevrouw heeft maar besloten om toch naar huis te komen?’ klinkt het vanuit de keuken. Ik schrik me kapot van de schorre stem, die meer past bij een zwerver dan bij mijn moeder. Ik bedenk me dat ik nu altijd nog terug kan gaan. Terug naar het bos, terug naar die onbezorgde tijd met Flynn. Nee, denk ik, ik wil niet meer weglopen voor mijn problemen. Ik moet even doorzetten en mijn moeder onder ogen komen. Vastberaden loop ik de keuken in. Daar tref ik een vrouw met een fles rode wijn in haar handen. Het shirt wat ze aan heeft hoort wit te zijn, maar zit nu vol met vlekken. Haar blonde haar is één ontplofte bos krullen met hier en daar grote klitten. Onder haar grijsblauwe ogen zijn donkere kringen te zien. Ze ziet er uit als een zwerver die zo van de straat is geplukt. Ik lijk totaal niet op mijn moeder. Mijn haar is kastanje bruin en loopt steil langs mijn gezicht. Ik ben tamelijk klein, terwijl mijn moeder vroeger de langste van haar klas was. We staren enkele seconden in elkaars ogen zonder iets te zeggen. Allebei te koppig om weg te kijken. Daarin lijken wij wel op elkaar. Allebei even koppig. Na een minuut verbreekt mijn moeder de staarwedstrijd. ‘Ben je nog van plan te vertelen waar je vandaan komt?’ vraagt ze, terwijl ze met haar koude ogen opneemt. Ik zwijg even en overweeg al mijn opties. ‘Ik had even wat frisse lucht nodig en kwam onderweg een meisje van school tegen. Ze vroeg of ik bleef slapen en zo’n verzoek kan ik natuurlijk niet weigeren,’ antwoord ik. Even schiet er iets door de ogen van mijn moeder. Ik kan niet goed benoemen wat ik precies zag, maar even stonden haar ogen anders. Het leek wel of mijn woorden haar iets meegaven, een soort geruststelling. Op het moment dat ik het net zeker begin te weten herpakt ze zich weer en kijkt me strak aan. ‘Een week huisarrest en geen bezoek,’ zegt ze alleen. Ze draait zich om en loopt de keuken uit. Ik laat haar woorden even op me in werken tot ik besef wat dit betekent. Ik mag deze week niet weg. Niet naar de stad, niet naar het strand en het ergste; ik mag niet naar Flynn.

De week kruipt voorbij. Ik tel elke dag, elk uur, elke minuut af tot het moment dat ik hier weer weg kan. Nadat ik de eerste paar dagen mokkend in mijn kamer ben gebleven, besluit ik de rest van de week nuttig te besteden. Ik begin de volgende dag meteen met het opruimen van de woonkamer. Aangezien mijn moeder haar roes aan het uitslapen is en waarschijnlijk niet voor de middag wakker zal worden kan ik flink doorwerken. Ik begin met het verzamelen van zwervend afval in huis. Ik heb al snel een vuilniszak vol en ga daarna verder met stofzuigen. Na een korte lunch pak ik de vloer aan met een dweil. Als ik langs de stereo kom stop ik even om de radio aan te zetten en de volumeknop omhoog te draaien. Swingend op de muziek ga ik verder. Ik ben zo lekker bezig dat ik er bijna plezier in krijg.

Tegen zonsondergang kan ik de woonkamer bijna zien glimmen. De koelkast is weer gevuld en het huis ruikt sterk naar schoonmaakmiddel. Ik plof uitgeput op de bank en sluit mijn ogen. Ik beeld me in dat ik nu op het strand lig. Met mijn gezicht naar de zon en het gevoel van zand tussen mijn tenen. In de verte hoor ik een meeuw die uitgelaten naar zijn vrienden roept. Om de seconde slaan de golven tegen de rotsen. Als ik goed luister, hoor ik zelfs het geruis van de bomen in het bos. Ik zucht diep en laat me wegvoeren over de kabbelende golven. 

Boodschappers van de liefdeWhere stories live. Discover now