Hoofdstuk 3

5 0 0
                                    

Opgewekt komt ik even later de keuken in gelopen. Mijn ouders zitten er samen met Bea en haar man, en nog een andere vrouw die Cathy moet zijn, aan de grote houten tafel te kletsen.

‘Oh Rachel daar ben je,’ zegt Bea als ze me ziet. ‘Isabel is buiten, ze wacht op je denk ik.’

‘Oké, die kant?’ vraag ik, wijzend naar de glazen deur aan de andere kant van de keuken, waarachter nog meer bomen zichtbaar zijn.

‘Inderdaad liefje.’

Terwijl ik de deur achter me dicht doe, gaan ze weer verder met hun gelach.

Rond de gehele omtrek van het huis is een houten veranda, waar ik nu op uit kom. Rachel zit op een bankje naast de deur, heftig te tikken op haar gsm.

Ik kuch, want ze lijkt me niet op te merken. Verschrikt kijkt ze om zich heen. Als ze mij ziet ontspant ze.

‘Slecht geweten?’ grijns ik.

Ze sluit haar ogen en grinnikt.

‘Nee, maar ik mag mijn gsm eigenlijk niet gebruiken op vakantie. Mijn ouders vinden het asociaal,’ zegt ze. Zij heeft daar duidelijk een andere mening over.

‘Maar dus, het meer?’

Ik knik. ‘Alles is goed voor mij, ik ken hier niks.’

Ze kijkt me verbaasd aan terwijl we het kleine trapje aflopen.

‘Maar je bent hier toch al geweest?’

Ik haal mijn schouders op.

‘Het is al lang geleden, ik herinner me het niet echt meer.’

‘Wat vreemd.’

‘Ja, eigenlijk wel hè.’

‘Ik herinner me nog dingen van toen ik vijf jaar of zo was, en dat is jonger dan toen.’

‘Ja, maar ik herinner me wel dingen van toen ik klein was. Die zomer gewoon niet, het is zo goed als een zwart gat.’

‘Tja, kan gebeuren. Zullen we vertrekken? Ik denk niet dat we onze bikini moeten meenemen, het water is nog steeds nogal koud. De zon schijnt nog maar sinds een paar dagen.’

‘Zijn jullie hier al lang dan?’

‘Een week denk ik.’

We lopen langzaam het pad af dat richting het meer leidt. Het is een zanderig weggetje van iets meer dan een meter breed en we kunnen maar net naast elkaar lopen. Ook hier groeien langs de kanten allerlei bloemen en hoog gras, en op sommige plekken vallen schaduwen over het pad, van de bomen die erover groeien. Vanaf hier kan je meer nog niet zien, maar als ik goed luister denk ik de golven al te horen.

‘Het is hier zo mooi,’ zeg ik opeens, opnieuw helemaal opgaand in de prachtige omgeving.

Isabel glimlacht. ‘Je woont in een stad, niet?’

Ik knik.

‘Dus dan zal je al dat groen wel niet gewend zijn zeker?’

‘Nee, het is eerder iets heel zeldzaam voor mij.’

‘Dacht ik wel. Ik woon in een klein dorpje. Ook dichtbij een stad, maar het is toch compleet anders dan echt in de stad te wonen denk ik.’

We kletsen nog de hele weg door – daarmee bedoel ik, Isabel praat en ik luister voornamelijk – en na een vijftal minuten wandelen is het meer eindelijk in zicht.

Het is groot, en strekt zich uit in alle richtingen. Aan de horizon is de oever aan de andere kant net zichtbaar. In het midden ligt een klein eilandje. Een paar honderd meter naar de linkerkant is een dok waar je kleine trappelbootjes kan huren voor een paar uur, maar het ziet er verlaten uit en de bootjes deinen rustig op de golven mee.

Over Zomerdromen en Oude GeheimenDonde viven las historias. Descúbrelo ahora