Hoofdstuk 1

4 3 0
                                    

Het was tijd. Tijd om terug te gaan naar huis. Hij had nog iets minder dan tien minuten voordat de zon opkwam. Gelukkig was hij niet ver van huis. Hij hoefde maar vijf minuten te lopen en dan was hij er al. Tenminste, als hij dat stukje lopend zou afleggen. Met zijn bovennatuurlijke vampiersnelheid zou hij na twintig seconden al voor de deur staan. Hij moest toegeven dat zijn nieuwe leven niet altijd even makkelijk was, maar ondanks alle onschuldige mensen die hij moest doden was deze superkracht toch wel één van de voordelen van het vampier zijn.

Met het lichaam van de jonge vrouw over zijn schouder haastte hij zich naar de oude jagershut in het bos, die hij sinds twee weken tot een huis had omgetoverd. Hij had er heel wat nachten aan moeten spenderen en winkel in, winkel uit moeten sneaken om goede spullen mee te kunnen nemen, maar uiteindelijk was de hut er een heel stuk gezelliger op geworden. Zodra hij binnenkwam, rook hij de vertrouwde lavendellucht van de wierook die hij op de schoorsteenmantel had neergezet – de enige lucht die hij nog enigszins kon verdragen sinds zijn transformatie was voltooid. De zachte bank, het kleine keukenblok en het bed waar hij overdag in sliep gaven hem nog enigszins het idee dat dit een echt huis was. Een huis waar hij samen met zijn ouders in woonde.

Maar niets was minder waar. Hij had alle ramen moeten verduisteren, zodat het zonlicht er niet doorheen kon dringen. Nu het winter was, ging dat prima, maar hij vroeg zich af hoe hij het moest aanpakken wanneer het zomer zou worden en de zon steeds feller zou gaan schijnen. Misschien moest hij dan wel een ondergrondse kelder gaan graven en zijn dagen daar doorbrengen. Verdomme, en hij was toch al zo claustrofobisch aangelegd. Hoe moest hij dat in godsnaam voor elkaar gaan krijgen?

Niet over nadenken, vermaande hij zichzelf. Het is nog lang geen zomer. Je vindt heus wel een andere manier om ervoor te zorgen dat je niet verbrandt.

Met een diepe zucht liet hij het lichaam dat nog altijd over zijn schouder hing op de grond zakken. Het bleef doodstil liggen. Hij staarde ernaar alsof het elk moment weer tot leven zou kunnen komen, maar dat was onmogelijk. Hij had de vrouw allang de nek omgedraaid, dus ze zou niets meer doen. Haar blauwe ogen staarden in het niets en haar blonde krullen lagen als een soort waaier boven haar hoofd uitgespreid. Hij kon niet goed verklaren waarom, maar op één of andere manier intrigeerde dit lichaam hem meer dan alle andere die hij ooit mee naar huis had genomen. Hij dacht terug aan hoe hij de vrouw had beslopen, terwijl ze nietsvermoedend een boswandeling maakte. Ze droeg een dikke winterjas en een grijze muts die haar oren bedekte. Waarom was ze daar in godsnaam alleen gaan lopen? Ze moest wel een enorme durfal zijn, want de meeste vrouwen bleven 's winters gewoon thuis of namen iemand mee als ze op pad gingen. Deze vrouw was waarschijnlijk helemaal nergens bang voor geweest. Ze moest vast gedacht hebben dat er geen gevaar dreigde. Dat al die verhalen over moordenaars en verkrachters onzin waren. Dat ze zichzelf prima zou redden in haar eentje.

En nu lag ze hier. Dood en bijna gecremeerd. Dat was wat hij met al zijn slachtoffers deed. Eerst zoog hij ze leeg, daarna brak hij hun nek en tot slot verbrandde hij ze in een kampvuur dat hij zelf opstookte wanneer hij 's nachts ging koken. Want het was niet zo dat hij als vampier helemaal niks meer kon eten. Hij moest natuurlijk wel opletten dat hij genoeg bloed binnenkreeg om van te kunnen leven, maar soms was een beetje afwisseling wel fijn. Dus leefde hij op een dieet van bloed, groente, fruit en vlees. Zowel mensen- als dierenvlees, want ook daarin wisselde hij af.

Onmiddellijk vroeg hij zich af hoe zijn meest recente slachtoffer zou smaken. En onmiddellijk voelde hij de schaamte en het intense medelijden in zijn lichaam opborrelen. Ze had helemaal niet dood gehoeven, als ze gewoon voorzichtig was geweest. Maar zijn dierlijke instincten hadden hem zoals altijd weer gedwongen een zwak slachtoffer uit te kiezen, dat makkelijk te overmeesteren was.

Hij knipperde de opkomende tranen weg en schoof het lichaam zo snel mogelijk onder zijn bed om te voorkomen dat zijn emoties de overhand zouden krijgen. Want die waren sinds zijn verandering ook enorm versterkt. Je kon je maar beter niet schuldig of verdrietig voelen als je een vampier was, want dan liep je het risico op een depressie die duizend keer erger was dan de ergste depressie die een mens ooit zou kunnen krijgen. Misschien wel een miljard keer erger zelfs. Daarom besloot hij op de bank neer te ploffen en daar een tijdje te blijven liggen om zijn hoofd leeg te maken.

Het was een uitputtende nacht geweest, dus kon hij maar beter snel gaan slapen. Hij voelde dat hij dat nodig had. Morgen zou hij opnieuw op jacht moeten. Wie weet wie er dan zo gek was om helemaal alleen door het bos te gaan lopen. Hij hoopte van harte dat het niet wéér een vrouw zou zijn. Die had hij de afgelopen dagen wel genoeg gezien.

BloeddorstWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu