5. Trí Sigh

64 12 70
                                    

Veel tijd om er stil bij te staan heb ik niet. Letterlijk. Faelan blijft maar kris kras door de hut rennen en ik word nog altijd verondersteld hem te volgen. Tegen de tijd dat we ein-de-lijk vertrekkensklaar zijn, ben ik alle besef van tijd verloren en nog steeds geen sikkepit wijzer.

Ik heb van hem een wambuis gekregen, net zoals hij er eentje draagt. 'Om me beter te beschermen', zei hij, dus nu draag ik dat ding maar ik zweet me zowat te pletter. Ik weet zeker dat als Jos me zo kon zien, hij haast niet meer zou bijkomen van het lachen. De steek van gemis wanneer ik aan mijn beste vriend denk, kerft diep in mijn ziel.

Eerst die opperdraak maar eens uit de klauwen van die scanpan of wat het dan ook mag zijn, redden. Ik lach humorloos om mijn eigen grap. De klauwen die een draak vasthouden, moeten al erg grote dingen zijn, als die Qoppa tenminste geen Mushu is.

We hebben elk wat extra bagage op onze rug. Mijn tas omklem ik stevig, het is mijn enige verbinding met thuis en ik wil hem liever niet kwijt. Faelan had eerst voorgesteld dat ik 'm hier zou laten, maar na mijn hevig protest was hij snel over iets anders begonnen.

Aan mijn riem hangt, naast een waterzak, ook dat ding dat Pulta heet en een buidel met een soort kleine, ronde steentjes. Ik heb er nog geen verdere uitleg over gekregen, maar het lijkt me redelijk simpel te zijn. Simpel en erg efficiënt zelfs. Er zit een lader aan de achterkant, die me in staat moet stellen een venijnig salvo af te vuren al vraag ik me wel af wat ik me moet voorstellen bij die serpenten. In mijn verbeelding zie ik langharige schoonmoeder-achtige wezens met een gemene grijns en schelle lach.

"Kom je nog?!" Ik word uit mijn gedachten gehaald door Faelan die naast de hut staat te trappelen van ongeduld. Tegen dat ik daar ook ben, is hij al in het struikgewas verdwenen en moet ik me haasten om hem bij te benen. Ergens verwacht ik nu dat de drakenmeester eindelijk met wat uitleg zal komen, maar het blijft akelig stil. Ik zucht diep.

"Waar gaan we heen?"
Dan maar zelf naar antwoorden vissen, ik heb zoveel vragen dat ik niet goed weet waar eerst te beginnen. Met gefronste wenkbrauwen kijkt Faelan me  over zijn schouder geïrriteerd aan. Dat verbetert mijn humeur niet, maar ik tel tot vijf en laat het passeren. 

"Ik zie dat we compleet de andere richting uitgaan dan van waar ik ben gekomen," probeer ik het gesprek op gang te krijgen. Faelan slaakt een diepe, verveelde zucht en de indruk dat ik 'maar' een aanhangsel, een noodzakelijk kwaad ben, wordt steeds sterker. Net op het moment dat ik er een scherpe opmerking over wil maken, antwoordt hij eindelijk.

"We moeten naar de Trí Sigh."

"De Drie Zuchten?"

De drakenmeester knikt. "Zo worden ze genoemd." Ik frons, wie zijn 'ze' nu weer? Voor ik er iets over kan vragen, gaat Faelan verder. "Trí Sigh, de Koningsbergen. Beroemd in het hele land, hoewel niet iedereen dicht genoeg woont om ze te kunnen zien of horen."
Verrast kijk ik op. Horen? Waar slaat dát nu weer op?

Onverstoorbaar vervolgt hij: "Er gaat al sinds mensenheugenis een verhaal rond dat vertelt over Aislin, de vijfde dochter van Koning Eogan de Eerste. Tijdens haar vele zwerftochten door het kasteel werd ze verliefd op de zoon van de hoefsmid en hij op haar. Onnodig om te zeggen dat haar vader erachter kwam en er, op zijn zachtst gezegd, helemaal niet blij mee was! De jongen werd verbannen naar de Koningsbergen, Aislin was ontroostbaar en op een nacht was ze verdwenen. Er wordt gefluisterd dat ze wegging van thuis om daar, op die berg, haar verboden liefde te gaan zoeken. Vanaf dat punt verschillen de versies nogal, de ene zegt dat ze elkaar hebben gevonden en dat hij in haar armen is gestorven, de andere beweert dat ze nog steeds op zoek is. Het gehuil en gezucht dat je hoort zou Aislin zijn, die rusteloos in de bergen blijft ronddwalen." 

Faelan maakt een wegwerpgebaar.
"Nonsens natuurlijk," voegt hij er in één adem aan toe. "Je hoort gewoon de wind die tussen spleten, kieren en rotsblokken waait."

Terwijl ik over het verhaal nadenk, raak ik steeds verder achterop. Alle adrenaline die me al de hele tijd op de been houdt, sijpelt weg uit elke porie die ik bezit en laat me achter met een lichaam dat steeds meer op een mechanisch wrak begint te lijken. Werktuiglijk zet ik nog de ene voet voor de andere maar mijn ogen registreren geen details meer en mijn hersenen draaien rondjes in m'n hoofd.

"Faelan." Mijn stem kraakt. De drakenmeester stapt gezwind verder, hij hoort me niet. Hijgend sta ik stil. "Faelan!" Deze keer hoort hij me gelukkig wel, iets in de dringendheid van mijn stem doet hem verontrust omkijken. In enkele stappen staat hij naast me.

"Noa, gaat het wel?" Voor de eerste keer vandaag hoor ik in zijn stem iets anders dan ergernis. Ik schud het hoofd en maak een vaag handgebaar.
"Kunnen we even rusten? Ik moet wat eten geloof ik." Schichtig kijkt hij om zich heen en knikt dan afgemeten.

"Goed, heel snel dan. We kunnen niet te lang in dit deel van het Boud blijven." Hij rommelt in zijn tas en diept een stuk geel fruit op. Ik ben opgelucht, een appel dat ken ik! Terwijl ik ga neerzitten, snijdt Faelan met zijn ponjaard stukjes uit de appel waarvan de binnenkant verrassend helderrood is. Hij stopt me een schijfje of drie toe.

"Hier, dat moet voldoende zijn tot we hieruit zijn. Het is maar een kleine twee stonden ver meer. Alles opeten, ja?" De rest van het fruit wikkelt hij in een bijenwasdoekje, om het daarna weer zorgvuldig weg te stoppen.

Zou een stonde gelijk zijn aan een uur? Ik vraag het me af, maar kom er niet toe de vraag luidop te stellen. Al van één beet in het fruit voel ik een wonderbaarlijke energie door me stromen, letterlijk tot in de toppen van mijn tenen. Met de seconde voel ik me energieker worden en mocht ik van niet beter weten, ik zou durven zweren dat ik net een goudkleurige lijn tot in mijn tenen zag trekken.

Al na twee stukjes voel ik me kiplekker om weer verder te gaan, het laatste stukje schuif ik in het buideltje dat aan mijn riem hangt. Een onbehaaglijk gevoel bekruipt me, is het Boud nu minder uitnodigend dan daarnet of is het alleen maar schijn? Ik schrik me bijna rot als Faelan ineens spreekt.

"Klaar? Kom we gaan. Hoe sneller we aan de rand zijn, hoe beter. We zijn bijna voorbij het Zwarte Spiegelmeer." Ik spring op, hijs mijn bagage wat hoger en ga met grote stappen achter de drakenmeester aan.

"Het spiegelmeer? Wat is dat?"
"Een meer waar je beter niet in verdwaalt. Het ligt tussen de bomen en is zo vlak als een spiegel."

Hoe kan je nu IN een meer verdwalen, gaan we zwemmen of zo? Volkomen irrationeel bedenk ik me dat ik helemaal geen zwemgerief bij me heb als we plots, zonder enige waarschuwing, aan de rand van een effen, rimpelloze, zwarte vlakte staan.

Voor zover ik kan kijken strekt het water zich uit als een zwarte olievlek tussen de bomen en het zonlicht dat tussen de bladeren wordt gefilterd mag dan al wel hier en daar op het oppervlak vallen, toch is er geen enkel kleurverschil in het water op te merken. Alle vaste begroeiing lijkt te zijn verdwenen, de boomwortels staan als hoge poten onder de stammen en verdwijnen in het inktzwarte water.

Plots valt het me op hoe stil het hier is. Ik hoor geen zuchtje wind of andere geluiden die zo typisch zijn aan een groot bos en een groeiend gevoel van onbehagen maakt zich van me meester. Zelfs Faelan ziet er bleker uit dan voorheen, maar dat kan ook zijn omdat het hier donkerder lijkt dan eerst.

"Wat is dit?" De omgeving is zo naargeestig dat ik er automatisch van ga fluisteren.

"Het Zwarte Spiegelmeer," fluistert de drakenmeester terug. "Maar het is hier normaal nooit zo ... rustig." Ik merk de aarzeling in zijn stem." Blijf achter me, kom nergens aan en wees voorzichtig. We moeten via dit pad naar de overkant."
Niet begrijpend kijk ik naar het punt dat hij me aanwijst aan de rand van het meer.

Dan zie ik het ineens. Vaag zichtbaar vertrekt er enkele meter verder een smal, aarden pad dat zich dwars doorheen het meer en tussen de bomen door slingert en waarvan de randen lijken over te gaan in water. Met smal, bedoel ik ook écht smal. Mocht ik mijn laptop hebben bij gehad en hem er op leggen om te passen, dan zouden de randen vast al het water raken.

"Kom je?" Ik slik en knik kort, wat moet dat moet. Hier wil ik voor geen goud achterblijven.

QoppaWhere stories live. Discover now