H11 | Vier legendarische woorden

534 46 44
                                    

H11 | Vier legendarische woorden
Daniël Carther

HET WAS ZONDAGAVOND. Ik was echt extreem opgelucht dat we maandag een studiedag hadden, want ik was uitgeput maar ik kon maar niet in slaap vallen. Mijn bed voelde te groot en de duisternis voelde te dicht. De maan was iets meer dan half en scheen als een fel kristal aan de hemel.

Ik vroeg me af of Ryder op dat moment naar dezelfde maan keek en zich afvroeg hoe het met mij ging. Ik had zijn telefoontjes niet beantwoord en hij moest zich daarom tenminste een beetje zorgen maken. Ik hou van je. Het was bijna surreëel dat ik dat gezegd had. Het voelde juist om het te doen, omdat ik dacht dat dat was wat hij voor me voelde. Maar hij was alleen maar weggelopen. En Alan was hem achterna gegaan.

Mijn ogen gleden over het plafond. Ik wist niet waarom ik een lichte afkeer voelde voor Alan. Hij was best wel aardig, maar er was iets aan de manier hoe Ryder en hij met elkaar communiceerde dat me niet op mijn gemak stelde. Ze begrepen elkaar zo gemakkelijk, terwijl ik moeite moest doen om ook maar achter de kleinste dingen te komen. Voor mij was hij een muur van steen en voor Alan was hij – of hij nou wilde of niet – een muur van glas. Flinterdun glas, zelfs.

Ik schrok op toen ik een zacht getik op het raam hoorde. Is er een vogel tegen het raam gevlogen? Ik draaide mijn hoofd er naartoe en verstijfde volledig, want wat er voor mijn raam zat, was zeker geen vogel.

Ryder keek me aan met een verontschuldigende glimlach en ogen die een felle paarse kleur hadden aangenomen. Hij wees naar het raam en hield zijn hoofd schuin, duidelijk als vraag of ik hem wilde openen. Ik nam aan dat hij via de klimop voor de planten naar boven was geklommen en dat hij daar niet al te gemakkelijk stond. Na enige aarzeling besloot ik dat ik op zijn minst het raam open kon doen om te vragen wat hij in godsnaam van me wilde.

Ik stond langzaam op uit het bed en liep naar de andere kant van de kamer, waarna ik de sleutel omdraaide en het raam iets omhoog schoof. Het was onmogelijk om het niet tergend langzaam te doen, al was het alleen maar om de confrontatie uit te stellen. "Wat wil je, Ryder?"

Hij knipperde even verbaasd met zijn ogen, waarschijnlijk door mijn norse toon, maar hij herstelde zich snel. "Mag ik eerst binnen komen? Het praat wat gemakkelijker als ik wat meer houvast heb." Hij knikte naar beneden, waarschijnlijk naar zijn voeten die geen goede steun hadden.

Met tegenzin schoof ik het raam verder open. Ik wilde niet echt weten wat hij ging zeggen, want Ryder kennende, kon het nooit écht zijn wat je wilde horen. Misschien zei hij wel niets en vluchtte hij weer weg voordat het op iets uit kon draaien met meer betekenis.

Hij stapte behendig naar binnen. De lenigheid die hij bezat doordat hij een weerwolf was, bleef een indruk op me achterlaten. "Oké, ik weet wat je denkt," begon hij meteen, zodra hij met beiden benen op de grond stond.

"Weet je dat?" vroeg ik spottend. Het was niets voor mij om zo bot te doen, maar aan de andere kant kon ik er ook helemaal niet tegen dat er steeds precies gebeurde wat hij wilde en dat hij overal maar mee wegkwam. Misschien wilde ik ook wel eens wat.

Hij staarde me even bewegingsloos aan. "Ik ga dit zo kort mogelijk houden, want het is nacht, we staan in je slaapkamer, en fucking hell, je hebt geen shirt aan." Hij liet zijn ogen over mijn lichaam glijden, waarna hij zijn ogen dichtkneep en diep ademhaalde. "Ja, ik moet dit echt snel doen." Er klonk iets van verlangen in zijn stem door, en iets anders wat ik niet kon plaatsen. Goed was het in ieder geval niet.

Ik voelde hoe mijn wangen warmer werden en sloeg meteen beschermend mijn armen over elkaar over mijn borstkas. Mijn lichaam was niet bepaald iets om me in het algemeen voor te schamen, maar aangezien Ryder er beter uitzag, voelde ik me toch erg opgelaten. Hij is de knappe, machtige Alfa, en ik ben Danny.

Collisie [Onder het Gouden Maanlicht II]Where stories live. Discover now