Hoofdstuk 1

4 1 0
                                    


Het is winter en de sneeuw valt als in een zachte glans naar beneden. Betoverd kijken Merle en ik uit het raam. We houden elkaar stevig vast. Ze maakt me ongelofelijk gelukkig. In mijn ogen is ze perfect en vertoont geen gebreken. Haar ogen glinsteren van geluk en haar zachtroze lippen vormen een geluidloze o. Glimlachend keer ik me van haar af en buig met over de afwas. De tijd voor Merle valt te beschrijven als vage schim. Ze heeft een ander mens van me gemaakt en ik ben haar daar dankbaar voor. Voor overigens alles wat ze voor me heeft gedaan. Haar perfectie is haast benauwend omdat ik weet dat ik deze schuld nooit zou kunnen afbetalen. Als ik me omdraai is staat ze nog te kijken naar de sneeuw. Iets wat haar bijzonder maakt, haar oog voor het onzichtbare schoon. Het gene waar ik zonder haar overheen zou kijken. Merle heeft een redelijk symmetrisch gezicht maar ik weet niet of ze naar maatstaven knap genoemd zal worden. Ik zou haar beschrijven als een tere vrouw met hazelnootbruine ogen en blonde haren, een rechte neus die bezaait is met lichtbruine vlekjes. Ze is mager, teer als een vogel. Een blanke huid met verkleurde tekeningen. Ben je morgen weg? Vraag Merle. Ik knik langzaam, hoezo? Niks, zegt ze. Ik knik weer en wrijf over haar rug. Ik neem de tengere vrouw in mijn armen en wieg haar heen en weer.

Als ik wakker word is Merle al verdwenen, ik weet niet waar ze naar toe gaat, ze heeft me het ook nooit vertelt. Ik zet het koffieapparaat aan pak een de krant. Ik vind het fijn om te weten wat er speelt zodat ik kan anticiperen in enkele gesprekken. Na mijn kop koffie vertrek ik naar buiten en wandel naar kantoor. Ik weet niet zeker of ik van de stad hou waar ik woon maar Merle is dol op deze plek en ze wil graag dat ik in de buurt ben als ze me nodig heeft. Ik werk bij een reclamebedrijf als communicatiemedewerker. Ik ben niet heel sociaal, maar wel goed in het schrijven van mails en brieven. De digitale persconferenties laat ik maar al te graag aan mijn collega's over.

Het kantoor waar ik werk bestaat een stuk of vijftig bureaus afgeschermd van elkaar doormiddel goedkope plastic schermen. Ik hoor enkel geroezemoes als ik binnenkom. Ik laat de deur in zijn slot vallen en neem plaats aan mijn bureau. Ik begin met startpagina van mijn bedrijf, Trondos. Trondos wordt gefinancierd door de overheid en is een bedrijf/goed doel dat nieuwe bedrijven helpt met reclamecampagnes voor een vriendelijke prijs. Naast me werkt Silke aan de bedrijfsnota als marketingconsultant. Ik vind Silke een aardig vrouw en ik denk dat we ons naderhand vrienden kunnen noemen. Ze is knap, een klassieke schoonheid. Ze heeft donkerbruine lokken die haar ranke, witte gezicht omlijsten, ijsblauwe kijkers met lange gekrulde wimpers en volle lippen. Silke is eerlijke, rustige vrouw. Ze is getrouwd en heeft nu twee kinderen. Pas als Silke opmerkt dat naar zit te kijken werpt ze me een bevreemdende blik toe, maar zegt vriendelijk gedag. De werkdag loopt langzamerhand ten einde. Nu ik mijn startpagina afheb en een idee voor de nieuwe brochure heb verzonden besluit ik mijn spullen in te pakken zodat ik kan vertrekken.

De weg naar huis duurt zo'n tien minuten. Op mijn tocht richting huis kom ik altijd langs een welzijnsinstelling. De welzijnsinstelling is een wat ouder gebouw wat afstamt uit de zeventiende eeuw. Voor de ramen zitten tralies en op een plaat die hangt boven de deur waar in het latijn tot in het oneindige staat, ad infinitum. De tekst geeft me een naar gevoel. Als ik naar binnen probeer te kijken lijkt het haast of ik Merle zie staan. 

SatanWhere stories live. Discover now