Voorbereidingen

2 0 0
                                    

*een week eerder*

NOG 7 DAGEN TOT KAMP

Het probleem is meestal niet dat er geen water is, maar hoe je het moet vervoeren...

Het is een heel gewone dag. Zelfs juf Marlies verveelt zich te pletten, volgens mij. Het is nog zeven dagen tot kamp en we zijn bezig met de voorbereidingen. We zingen liedjes over de heuvels en dalen en over de nachtegaal en de wiegedoden die je komt halen.

We bedenken hoe we verkleed gaan tijdens de vossenjacht. Met 'we' bedoel ik mijn klas. Ik doe maar alsof.

Het lukt me in de grote pauze binnen te blijven. Ik zeg dat ik mijn grote teen gebroken heb. Ik hinkel naar juf Marlies en vertel haar wat er gistermiddag gebeurd is. Dat mijn oppas een pak op mijn heen heeft laten vallen, en dat we naar de eerste hulp zijn geweest.

Dat is helemaal niet waar, natuurlijk. Vanochtend, toen mijn ouders nog sliepen, heb ik mijn teen ingezwachteld, en dat ziet er superecht uit, wang ik ben heel goed in verbinden.

Ondertussen stuiven mijn klasgenoten het lokaal uit. Ze trekken hun jassen aan. Hun gegil en gelach klinkt zachter als ze op de trap zijn. Juf Marlies bekijkt mijn teen. Ik zie haar gezicht dat ze het gelooft. Ze vraagt of ik tijdens de pauze de plantjes water wil geven en ze vertrekt naar de koffiekamer.

Ik kijk door het raam naar buiten en zie de andere spelen. Ze renne achter elkaar aan over de vierkante tegels. Ik geef de plantjes water en Tuur de hoge ramen naar buiten.

Ik kan ver kijken. Boven de huizen die ik de wolken voorbijglijden. De hemel kleurt van wit naar grijs; zo meteen gaat het regenen. Altijd als ik op school zit, krijg ik het gevoel dat het overal leuker is dan hier.

Dat ik liever op elfde andere plek ter wereld zou zijn in plaats van hier. En dan begin ik te dromen. Ik weet niet of jij dat ook kunt, maar ik kan dromen met mijn ogen open.

In mijn droom loop ik op blote voeten door nat gras. De wind waait door mijn haar en de zon schrijnt op mijn gezicht. Ik zie een eekhoorn door mijn haar naar boom springen, een veulen huppelt op hoge venen, een dikke worm steekt zijn kop uit een aardgat en op een smalle grasspriet glimt een torretje.

Ik mij. Droom kan ik met dieren praten, ik versta alles wat ze zeggen. Het kleine torretje mopper over de stenen die k. De weg liggen.

'Het zijn maar kiezeltjes.' Zeg ik lachend.
'Voor mij zijn het bergen hoor!'
En het veilen vraagt: 'hoe noem je een torretje zonder pootjes?' Ik haal mijn schouders op. De worm ook, tenminste, dat zou je zien als je van heel dichtbij naar hem keek.

'Geen idee,' zeg ik.
'Maakt niet uit hoe je hem noemt, want hij komt toch niet als je roept!' Hinnikt het veulen triomfantelijk. De eekhoorn lacht hard.

'Haha, suppergrappig,' zeg ik tegen het veulen, al vind ik hem een beetje flauw.

En dan hoor ik mijn klasgenoten alweer op de gang. Veel te snel, vind ik. De meisjes klitten om een kleuter met twee staartjes en vinden haar 'zooooo schattig!'.

De jongens trekken en duwen in de gang bij het ophangen van de jassen. En even later zitten we allemaal weer op onze stoel, achter onze tafel, en we vervelen ons dood. Zo langzaam als ik kan maak ik mijn taak.

Ik moet lengtematen omrekenen, en ik maak een som over een boer met vijftien koeien.

Drie zijn er zwanger en zeven rijp voor de slacht, hoeveel koeien heeft hij deze zomer?

En dan is het alweer drie uur. Eigenlijk heb ik nog bijna niets gedaan, maar ik spring op, haal mijn tas van het haakje en spurt als eerste naar buiten. In mijn haast vergeet ik te doen alsof ik moest hinkelen.

Er zijn drie mogelijke routes. Ik neem altijd een andere, maar de jongens zijn zo snel. Soms lukt het me om op tijd weg te komen, maar meestal niet. Ik ben las twee hoeken omgeslagen als ze me inhalen.

Ik hoor hun voetstappen steeds dichterbij komen. Ze grijpen me jij mijn armen. Pakken me mijn tas af. Ze lachen. Ze zijn met z'n vieren vandaag. Ze gooien met mijn trommeltje. Ik sta op, net als elke dag, en spring omhoog op mijn trommeltje uit de lucht terug te pakken, net als alle andere dagen van de week, behalve op zaterdag en zondag.

Maar ze zijn veel sneller en sterker. Het heeft geen zin. Dat weet ik al. Ik bid voor spidermankrachten, spidermanspieren, maar die wens is nog nooit uitgekomen, hoe leuker ze het vinden.

Soms denk ik dat het voor hen alleen maar een spelletje is, net zoals tikkertje op het plein: leuk, de trommel van Vincent overgooien.

'Kol op kou!' Roept het veulen. 'Zo moeulijk is het toch niet?'

'Spring hoger!' Roet de eekhoorn.
'Het lukt me niet.' Fluister ik terug.

Ze gooien mijn trommel in de prullenbak. Iemand duwt me, waardoor ik overval, en dan zijn ze weg.

'Ga staan,' smiespelt het torretje.
'Je bent niet snel genoeg.' Vind het veulen.
'Ik weet het,' mompel ik terug.

Ik ben zelf ook teleurgesteld in mij.

'Trail jezelf!' Roept de eekhoorn.
Ik kni, want ik ben al weken bezig met trainen.

Voorzichtig kol ik overeind en ik voel aan mijn knieën. Ze zijn flink geschaafd. Haastig veeg ik het buik van mijn kleren. Dan rol ik mijn mouw op en steek mijn hand in de prullenbak. Met mijn vingertoppen tast ik tussen lege plastic zakjes, restjes friet met mayo en afgekloven appels tot ik mijn trommel vind.

In stop hem terug in lijn tas en slenter naar huis. De dieren vijgen me op de hielen.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Jun 27, 2020 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

Ik ben Vincent en ik ben niet bangWhere stories live. Discover now