6) Het bos Andachtswald

5 1 0
                                    

Ze waren nog geen uur onderweg of Heinz had stiekem spijt dat ze niet op de vloer van de herberg zouden overnachten. De lucht was wintergrijs, sneeuw-voorspellend-grijs. Er stond geen wind, maar hij vreesde wel dat die zou komen. De twee Friezen vonden het voorlopig allemaal nog best. Het zijn paarden die dit klimaat aankunnen. Hun vacht staat bol van de winterpels. Hun magen zijn gevuld en hun dorst was gelest in het Gasthof. Ze waren in ieder geval voorzien om nog een tijdje door te kunnen gaan. Het is een sterk ras. In Friesland trekken ze koetsen door de sneeuw en arren over het ijs. Daar hebben ze speciale hoefijzers voor met nagels onder.

Heinz liet de teugels een enkel ogenblik los om zijn sjaal wat strakker om zijn nek te trekken. De brede, rood gebreide sjaal was een cadeau geweest van Elouise. Zij had hem op haar beurt gemaakt samen met het ouderenhuis in de buurt. Een van de vele instellingen waar zij patrones van is.

In de koets probeerde Elouise een houding te zoeken die makkelijk was om te zitten, maar kwam er maar niet aan. Haar buik ligt overhoop en schijnbaar is er niets wat ertegen helpt. Slapen kon ze op dit ogenblik niet. De sneeuw en bevroren waterplassen verborgen kuilen in de weg en takken die over de weg lagen en net nog te sterk waren om onder het gewicht van de koets te breken maakten de weg hobbelig

Ze kwam overeind en keek naar buiten. Eerst keek ze in de verte. Tussen de bomen was het duister, ook al was de sneeuw tot op de bosgrond geraakt. Het poederige wit weerkaatste geen greintje licht. De bomen stonden zo dicht op elkaar dat een ver uitzicht onmogelijk is. De kale loofbomen doen het beeld des te akelig aan. Vervolgens kijkt ze zover ze kan omhoog. De lucht is donker. Donker als de wolk die uit automobielen komt als je ze na lange tijd nog eens opstart. Of donker als de rookpluimen van fabrieken in de stad die elkaar ontmoeten en zich mengen met de natuurlijke witte wolken, een unieke kleur grijs creërend.

De toppen van kale, hoogstammige loofbomen krioelen naar de hemel toe, alsof ze vergiffenis vragen. Voor zichzelf of anderen, dat is nog eender, maar hun roep blijft onbeantwoord. Drie kraaien vliegen krassend om elkaar heen. Ze ruziën om iets dat ze gezien hebben en niet willen delen. Eentje grijpt met zijn poot naar de ander zijn keel. De twee lijken hun vleugels stil te houden om in hun val van elkaar af te komen. Na een meter vrije val en een neerdwarrelende staartveer van de verliezer nemen ze alle twee terug vlucht om het gevecht met een andere kraai verder te zetten.

Elouise rilde bij het zicht en ging weer recht zitten. Haar gehandschoende handen probeerde ze in haar mouwen te proppen, maar had slechts plaats om tot haar knokkels de warmte te voelen. Haar hoofd trok ze in, hopend dat haar bonten kraag en sjaal voldoende zijn. Carl is op zijn handen gaan zitten om ze warm te houden. Wanneer het tintelende gevoel van slapende handen toeslaat trekt hij ze onder zijn benen uit, om daarna de handpalmen tegen elkaar te drukken en zijn handen dan maar tussen zijn benen stak. Wanneer het tintelende gevoel weer weg was herhaalde hij de cyclus.

Heinz ondertussen trok een wenkbrauw op en stak een hand uit, de palm naar boven. Hij zocht bevestiging naar wat hij hoopte vals alarm was. Hij had verloren, een heel fijn sneeuwvlokje landde op zijn handpalm. Daarna zakte het volkje smeltend weg in de wolvezels van zijn handschoen. Meteen richtte Heinz het hoofd op. Een zo mogelijk nog donkerdere joekel van een wolk kroop aan de horizont omhoog en bedekte een deel van de al grijze hemel. De kraaien in de verte zwegen. De ervaren koetsier wist genoeg. Er kwam sneeuw aan. En mogelijk niet een beetje.

Hoe de schilderijen fluisteren Where stories live. Discover now