7.

20 2 0
                                    

Ik pak mijn sleutels tevoorschijn en stop ze in de voordeur. Wanneer ik ze omdraai en naar binnen loop gooi ik mijn tas op de grond en hang ik mijn jas in de kast die onder de trap is gebouwd. Ik loop naar de keuken om iets te drinken te pakken, waar ik mijn moeder aantref.
Ze zit aan tafel en tegenover haar zit een vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd als mijn moeder. Ze heeft donker haar, net als de kleren die ze aanheeft.
'Hé liefje, wat ben je vroeg.'
'Ja, het laatste uur viel uit. Wie is dit?' vraag ik wanneer ik het glas, dat ik uit het bovenste kastje heb gehaald, vul met water en naast mijn moeder aan tafel ga zitten.
'Dit is Margreet, onze nieuwe overbuurvrouw.'
'Is de familie van Grachten verhuisd?'
'Ja, ik heb alleen niet meegekregen waarom. Weet u dat misschien?'
'Alsjeblieft, zeg maar je. En ik heb geen idee, mij is niets verteld over de familie van Grachten. Hun makelaar heeft het huis aan me verkocht.'
Ik vind het apart dat ze opeens zijn verhuisd, ze woonden hier al voordat wij kwamen, tien jaar geleden. Ze hebben hier hun drie kinderen opgevoed en ze vertelden altijd hoe blij ze waren met deze goede leefomgeving, ze hebben nooit een kwaad woord over deze plek gezegd.
Ik steek mijn hand uit naar Margreet. 'Ik ben Manon, haar dochter.'
Wanneer de vrouw mijn hand vastpakt voel ik een koude rilling door mijn lichaam heen gaan. Haar hand is net zo koud als het ijs bij ons in de vriezer. Snel trek ik mijn hand weer terug, maar ik lach wel naar Margeet, zodat ze niet gelijk ziet dat ik haar vreemd vind.
'Ik ga naar boven, ik zie je nog wel!'
Ik pak mijn tas op als ik langs de hal de trap op loop en boven mijn telefoon eruit pak.
Ik leg hem op mijn bureau, zodat ik het kan zien wanneer Dan me een bericht stuurt. Daarna loop ik naar de deurpost en ik sluit de deur.
'Manon, niet schrikken.'
Een gil verlaat mijn mond, maar ik kan hem al snel laten stoppen.
'Ik zei toch niet schrikken.'
'Nou sorry dat ik schrik wanneer er opeens iemand in mijn kamer staat om te zeggen dat ik niet moet schrikken. Ik dacht dat je weg was gegaan! Wat doe je hier?'
'Ik was niet echt weg, ik zat achter je kast. Ik kon niet weg, weet je nog.'
'Maar waar is de ketting?'
'Dat weet ik niet, ik heb het niet weggehaald. Het is waarschijnlijk van je bureau afgevallen.'
Ik loop naar mijn bureau toe, waar ik op de grond ga zitten en eronder kijk. Ik zie inderdaad het glimmende amulet liggen en ik pak het op.
'Goed, maar waarom kom je nu opeens tevoorschijn? Ik had je vanochtend gevraagd om je te laten zien en dat deed je niet.'
'Ik weet het, maar ik voelde dat er iets mis was dus ik vond dat ik in actie moest komen.'
'Wat bedoel je?'
'Ik heb het gevoel dat je gevaar loopt.'
'Waar heb je het over? Ik ben scholier en ik doe niet aan gevaarlijke sporten, zo spannend is mijn leven geloof ik niet.'
'Ik weet ook niet precies wat het is.'
Door de blik in Nils zijn ogen weet ik dat hij serieus is en dat hij zich echt zorgen maakt.
'Hoe lang voel je dat al?' vraag ik voor verduidelijking.
'Een paar uur, ik heb gewacht tot je thuis kwam om het je te vertellen.'
'Was alleen een geest op mijn kamer niet vreemd genoeg?' Ik ga op mijn bed zitten. Ik wil Nils niet geloven, maar ik weet dat hij gelijk heeft. Niet omdat hij het zo overtuigend brengt, maar omdat ik hetzelfde gevoel heb.
'Wat kan ik eraan doen?' Als ik er al iets aan kan doen.
'Je moet uitzoeken wat de oorzaak is, ik zal je helpen.'
'Bedankt, ik help je met je amulet ding.'
'Deal.'

Voor mij nietOnde histórias criam vida. Descubra agora