Opdracht 1 - @boekenwormenlezers

22 3 3
                                    

MIJN DAG
Zuchtend trek ik het mondkapje van mijn oren. Man wat kan ik me irriteren aan die dingen. Begrijp me niet verkeerd hoor, ik vind het dragen ervan niet zo ernstig, sterker nog, zolang die dingen mijn puistjes voor de buitenwereld verbergen vind ik het allemaal prima. Maar ik erger me aan de mensen die die dingen níet dragen. Of wel op hebben, maar hun neus niet bedekken.

Daarnet in de trein nog. Ik viel niemand lastig en staarde lekker naar buiten, de zon stond alweer laag aan de hemel en dat gaf prachtige kleurspelingen in de lucht, iets waar ik zeker van kan genieten. Het voertuig stopte bij het volgende station en automatisch wist ik dat ik er hierna uit moest. De deuren van de treinen gingen met een alarmbelletje open en direct viel mij een raar figuur op, een lange, slungelige man met een vies baardje en te veel gel in zijn haar kwam binnen strompelen. In zijn hand had hij een halfleeg bierflesje en het mondkapje dat hij op had was vies bruin, alsof hij het op straat gevonden had. Zijn ogen gingen schuil achter een zonnebril met veel te grote glazen. Hij keek een keer opvallend de wagon door, waarna hij in de vierzit ging zitten, ik zat rechtsachter en had perfect zicht op alles wat hij deed. Zijn mondkapje bedekte alleen zijn mond en luid hoestte hij een paar keer. Automatisch hield ik mijn adem in en gaf een steelse blik zijn richting in. Hij had niks door en pakte zijn telefoon, tikte wat op het schermpje en begon toen luidruchtig met iemand aan de andere kant van het scherm te praten. Ik keek weer naar buiten terwijl ik naar de ene kant van het gesprek luisterde. Ik kon een grijns niet onderdrukken toen de man een hoge verbaasde kreet liet horen, maar al snel vervaagde die lach toen de kreet werd gevolgd door een hele serie gevloek. Ik schudde zacht mijn hoofd en in mijn hoofd bad ik kort voor de man. Daarna keek ik weer naar buiten en zag hoe mijn gestalte weerkaatste in het raam. Mijn ogen keken me droevig aan en hadden precies de kleuren van de schemering: de donkergrijze gloed die de wolken afstraalden, en de lichtblauwe lucht met groene tinten.

De afgelopen dag was niet erg geslaagd geweest. Mijn vriendin was ziek en ik had alleen moeten wachten tot dat de les begon. Toen de les wiskunde begon zetten de jongens die voor het raam zaten het raam wagenwijd open. Ik had gefrustreerd gegromd en had een paar boze blikken opzij geworpen, wie bedenkt het? Het vriest buiten! What's wrong with them?! Natuurlijk hebben mijn lieftallige mentoren bedacht dat het een goed idee was om ons, ik en twee andere meiden, in het verlengde van de rij van die jongens te zetten, waardoor de wind die op die kant van het lokaal stond net langs de jongens blies en ons liet klappertanden van de kou.

De wiskunde docent, toevallig mijn oude mentor, leek niks door te hebben. Toen ik een boos gezicht trok en begon met klappertanden keek hij me verbaasd aan: 'Wat is er? Waarom kijk je zo boos?' Ik tok een gezicht en liet de woede in mijn stem doorklinken toen ik zei dat dat niet zo raar is als het raam open staat en als het buiten vriest. Verbaasd keek hij me aan, die toon was hij niet van mij gewend. Ik sta bij hem bekend als het lieve, brave meisje dat altijd haar best doet. Niet als de puberende tiener die ik aan het worden ben, dat zijn zijn woorden ten minste. Toen hij begon te lachen om mijn antwoord haalde ik verontwaardigd mijn schouders op en zakte onderuit op mijn stoel, mijn gezicht weerspiegelde de temperatuur van buiten; nul graden Celsius. Mijn beslissing was snel gemaakt, dan ga ik niks meer uitvoeren in deze les. Ook goed. Als je mijn respect hebt, werk ik voor je. Als je naar mijn mening dat niet verdient, ben ik lastiger om mee te werken. Er waren mensen die verstandiger waren geweest dan ik, de jongen bij de deur bijvoorbeeld, die altijd klaagt over de tocht. Die heeft zijn jas aangetrokken en protesteert hevig als een docent hem daarover aanspreekt. Ook toen, de wiskundedocent begon te dreigen en verhief zijn stem: 'Als jij binnen drie seconden je jas niet uit hebt ga je je maar melden!' Bulderde hij. Iedereen schoot recht van zijn stem, ik rustig bleef zitten, na de afgelopen twee mentorjaren ben ik dat plotselinge geweld wel gewend. Niet doen, meld je dan maar. Dacht ik, maar dat dacht de jongen niet, onder wat tegenstand trok hij toch zijn jas uit. Maar de sfeer die de docent had afgestraald liet de klas niet meer los. Daar leek ook ik de rest van de dag last van te hebben, en meer dan een chagrijnig knikken deed ik niet. Totdat de rugbyer aka de-beruchte-jongen-waar-een-oude-vriendin-altijd-ruzie-mee-had Internet Gekkies door de klas ging gooien en niemand behalve ik ze begreep. De-beruchte-jongen-waar-een-oude-vriendin-altijd-ruzie-mee-had-die-toch-best-wel-aardig-leek schoot in de lach omdat hij het van mij ''Het rustige meisje'' wel als laatste had verwacht dat ik die zou kennen. Dat maakte mijn humeur iets beter. Later op de dag draaide de jongen voor mij zich om en vroeg of hij plakband op mijn tafel mocht plakken, ik had er niks op tegen en binnen een dag was mijn tafel omgetoverd tot een plakband-white-bord-tafel, heel random, maar best handig eigenlijk.

Schrijfwedstrijd 2021 - gestoptWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu