HOOFDSTUK 3
De zwarte, degene met de witte vlekken, was de eerste die ik vond. Op een vreemde manier. Het ging zo:
Ik zat achter mijn nieuwe kamer, die ik had voltooid die dag. Ik was vastbesloten er geen puinhoop van te maken, dit keer. Maar het was nog niet klaar. Er was een groot gat, waar ik een raam in wilde, een raam gemaakt van echt glas, niet dat lelijke plastic, zoals de andere ramen. Ik was zo gelukkig, want ik vond drie dagen geleden een mooie, niet gebroken plaat van glas beneden bij de rivier. Het was een echte uitdaging om het boven te brengen, maar het was gelukt.
Terwijl ik zat te denken, keek ik naar de zwarte hemel met duizend sterren zacht flonkerend erin. Ik strekte mijn arm uit, ik verlangde ernaar om een ster te pakken en hem mee te nemen.
Ik voelde iets warms in mijn hand. Ik keek, en zag een zwarte steen bedekt met witte vlekken. Hij sprankelende als de hemel. Het was precies de lucht 's nachts.
De volgende dag was het een grijze regenachtige dag, maar in plaats binnen te ontspannen moest ik naar buiten om het raam te plaatsen, voordat het brak of onbruikbaar werd.
Toen ik eindelijk klaar was, wist ik niet hoe snel ik naar binnen kon en eenmaal binnen, pakte ik de lucifers en maakte een warm vuur. Toen ik eindelijk zat, doofde het vuur.Er bleef één ding achter: een glanzende felrode steen.
De laatste steen, de blauwe, vond ik in de rivier. Het was de dag dat ik naar beneden ging om water te halen voor de komende drie weken (misschien voel je al wat gaat komen). Toen ik beneden kwam, zag ik niks, dat wil zeggen, ik zag geen rivier. Langzaam zette ik de jerrycans neer, en sloop naar de rivier. Ik voelde door de grond, om er zeker van te zijn dat er geen water was. Toen voelde ik wat nats. Ik probeer het op te rapen, maar het glipte door mijn vingers. Een moment later had ik een perfect glimmende blauwe steen in mijn hand.