hoofdstuk 8

256 16 0
                                    

19 mei 1944

"Hallo Yvon, hoe gaat het met je? Goed voor zover dat hier kan. En met jou? Ook "goed." Het was een rustige dag in het kamp, er waren tot nu toe nog geen zware bommen gevallen en er was niet heel veel werk. Maar toen hoorden we plots in de verte een knal, en nog een en nog een. Fijn, nu zal het niet lang duren voor het hier volloopt met gewonden, weer zoveel mensen dood. Soms vraag ik me af of het ooit nog ophoudt, of er wel mensen zullen zijn die dit zullen overleven. We zetten ons schrap voor de stroom gewonde soldaten die we vandaag weer gingen verzorgen. Ondertussen ben ik het hier wel gewoon, maar soms schrik ik nog. Het is ook gewoon zo erg dat je het nooit gewoon mag worden, maar het is wel "gewoon" ondertussen want dit duurt nu al meer dan 4 jaar. Daar komen de eerste gewonden al binnen, ik zie er een zonder arm, Yvon schiet hem te hulp. Een met een schotwond in zijn buik, enkele maanden geleden had ik het niet begrepen, waarom ze die naar hier hebben gebracht, een kleuter ziet dat hij dodelijk gewond is. Maar ik begrijp het wel na mijn tijd hier. hoop. daarom brengen ze hem hier, ze weten best dat hij niet meer beter wordt, even later zie ik dat ze hem naar buiten brengen, bij de lijken. Ik zie er eentje met nog maar 1 arm, hij wordt wel weer beter. Ik zie er eentje wiens kaak eraf is en hij heeft nog maar 1 been, ik weet niet of hij nog beter word, misschien wel. Ik zie er eentje bij wie zijn voet eraf is geknald, eentje die door zijn hand is geschoten,... En dan zie ik er eentje die er heel erg aan toe is, hij heeft een al wat oudere ontstoken wond, natuurlijk ontsteken hun wonden in hun vuile pakken, ze kunnen zich niet vaak wassen. Vroeger walgde ik van hun geur maar ook daar wen je aan. Hij heeft ook een grote wond over de helft van zijn gezicht en ook zijn rechteroor is weg. Hij verliest echt heel veel bloed, zoveel dat het dodelijk is. En dan zie ik dat het Frans is, godverdomme het is Frans. Ik wil naar hem toe rennen om hem te helpen, maar wanneer ik bijna bij hem ben houdt een sergeant me tegen, het is vast zijn meerdere. Laat maar meisje, hij is dodelijk verwondt, help liever iemand anders, iemand bij wie je hulp nog nuttig is. Maar hij vergist zich, ik ben hier wel nog nuttig want hij is mijn broer en ik wil erbij zijn als hm wanneer hij sterft en dat is nu. Maar langs de andere kant, hij is nog niet dood, hij leeft nog. NEE! U mag hem niet zomaar laten dood gaan! Hebt u wel een hart?! "het spijt me meisje maar het is niet de bedoeling dat we onze kostbare geneesmiddelen gaan verspillen aan hopeloze gevallen." Hoe durft u hem een hopeloos geval te noemen! "breng hem naar buiten!" op dat moment barst ik in huilen uit, ik kan dit echt niet meer. Ik volg hem naar buiten. Naar het binnenplein. Daar liggen ondertussen al heel veel soldaten. Dode en levende. De levende zijn op sterven na dood. De geur is ondraaglijk, het ruikt naar vuil, uitwerpselen, bloed en de dood. Er lopen ratten rond. Ze knagen gewoon aan de lijken! Het is te walgelijk voor woorden hoe het hier is. En hier, op deze plaats moeten al deze mensen sterven. Alleen, ver van hun huis en familie. Hier zal ook Frans moeten sterven, het breekt mijn hart. Maar Frans is niet alleen. Frans heeft mij nog. Het is iets kleins, maar het is alles wat ik hem nog kan geven. Dus ga ik zitten op de vuile bebloede vloer en leg Frans zijn hoofd op mijn schoot. Ik probeer hem gerust te stellen, maar hoe kan ik dat doen als ik zelf niet rustig ben. "Mathilde, ik hou van jou, je bent de beste zus die ik me ooit kon wensen, dat weet je toch?" Het komt er heel zacht en moeizaam uit, maar ik versta het dus ik antwoordt hem. Ja broertje, dat weet ik. Ik hou ook van jou. Hij lacht moeizaam, ik probeer het beeld vast te houden, het is waarschijnlijk de laatste keer dat ik hem zie lachen. Jij bent ook de beste broer. "dat is niet waar, ik ben weggegaan wanneer je me nodig had, terwijl jij hier nu bent, op het moment dat ik je het meeste nodig heb. Mijn laatste moment." Zeg dat nu niet. "Och Mathilde, we weten allebei dat het wel zo is" Hij huilt, mijn grote broer huilt! "Mathilde, het spijt me dat ik er niet meer voor je zal kunnen zijn". Je vindt wel een manier, dat is wat ik hem vertel. Maar ik geloof het niet, nog even en hij is weg, voorgoed. "Ik zal je komen vertellen hoe het er is, aan de andere kant". Doe dat, zeg ik met een klein flauw lachje door mijn tranen heen. Tot over een paar jaar, Frans... aan de andere kant. Tot.. aan.... De... andere...ka...n...t. Dan gaan zijn ogen wijd open. Dit was het dan, hij is weg. Een goede reis zeg ik, maar ik weet dat hij me niet meer hoort. Wat op mijn schoot ligt is Frans niet meer, het is zijn lichaam dat hij nu nooit meer nodig zal hebben. Nooit meer. Vanaf nu zal ik het zonder hem moeten doen, zonder de hoop hem ooit weer te zien. Ondertussen ben ik heel hard aan het huilen, ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld. Ik kijk voor de laatste keer in zijn groene ogen en dan sluit ik ze. Dan laat ik zijn lichaam achter en ga ik naar binnen. Ik wil zo snel mogelijk weg van de plaats waar hij stierf. Dit is niet wat ik me van hem wil herinneren. Ik wil de mooie herinneringen houden. Bijvoorbeeld hoe hij mama hielp met het huishouden, hoe hij met me speelde in de tuin,... . ik sta nu terug in de drukke zaal, niemand kijkt naar me om, net zoals niemand omkeek naar dat verpleegstertje op mijn eerste dag. Ik wou dat mama er was om me te troosten, om me te zeggen dat het allemaal goed komt. Maar het komt niet goed, de vijfde stoel aan onze tafel zal voor altijd leeg blijven.

Die nacht kon ik niet anders, ik moest naar buiten kijken, naar de sterren. Zou Frans nu dezelfde sterren zien? Is hij er zelf een? Is hij die vallende ster die ik net zag? Of is hij onderweg naar het hiernamaals? God, ik mis hem zo.

Een klein meisje in een grote oorlogWhere stories live. Discover now