Hoofdstuk 1.2: Boekenbeving

667 71 14
                                    

Zodra hij weg was, had ik de kans om mezelf zoveel mogelijk bij elkaar te rapen. Mijn hersenen maakten overuren om alles te verwerken wat de afgelopen paar minuten gebeurd was. Ik was bang dat ik nog eens flauw zou vallen, maar na wat ademoefeningen leek ik redelijk gekalmeerd.

Tot hij terug kwam in ieder geval, want mijn hart begon als een razende te kloppen toen hij het gangpad in kwam lopen met een doek gevuld met ijs. Ik had geen idee waar hij dat zo snel vandaan had gehaald, maar ik was niet in staat om vragen te stellen.

“Het is even koud,” zei hij toen ik mijn voet terug probeerde te trekken toen hij de doek erop legde. “Maar geloof me, het zal de zwelling tegengaan. Als je tenminste later nog je broek wilt uittrekken.”

“Mijn broek, wat?” Voor een moment keken we elkaar aan.

Hij grijnsde. “Voor je voet er niet meer doorheen past.”

“Oh. Oh, natuurlijk.” Mijn wangen begonnen warm te worden. Hallo, gênante rode kleur.

Ik wist niet waar ik naar moest kijken, dus besloot ik mijn aandacht maar te richten op de doek op mijn pijnlijke voet. Verder zei ik geen woord tegen hem. Als ik ervoor wilde zorgen dat ik niet als een complete freak zou overkomen, was het erg raadzaam om gewoon te zwijgen en te wachten tot hij weg zou gaan. Niet dat ik dat wilde. Maar ik had geen andere keuze. Ik had mezelf nu al zo erg voor schud gezet, dat er met geen mogelijkheid een goede uitkomst zou zijn.

De seconden leken uren en ik voelde me met de seconde ongemakkelijker worden. Dit was niet hoe ik mijn eerste interactie met hem had voorgesteld. Al was er weinig interactie. We zaten naast elkaar, tussen de boeken in die uit de kast waren gevallen en zwegen allebei. Fantastisch.

“Dus…” mompelde hij plotseling.

Ik wilde niets zeggen, maar kon het niet helpen. “Dus…” herhaalde ik hem.

Ik hoorde hem lachen. “Loop je altijd spontaan tegen boekenkasten aan?”

Hij vond het grappig. Waarschijnlijk ging hij helemaal stuk van binnen en wachtte hij tot ik nog een idiote actie zou uitvoeren die hij vervolgens in geur en kleur kon vertellen aan zijn vrienden.

“Ik liep niet…”

“Liet ik je schrikken?” vroeg hij voor ik mijn antwoord kon afmaken. “Je bent toch niet bang voor me, hè?”

Ik maakte de fout door hem aan te kijken en kon daardoor met geen mogelijkheid meer naar mijn voet kijken. Mijn wangen hadden inmiddels de temperatuur van de zon.

“Natuurlijk niet,” lachte ik ongemakkelijk. “Waarom zou ik bang voor jou zijn?” Ik lachte nog eens extra overdreven, alsof het belachelijk was wat hij zei.

Hij haalde zijn schouders op. “Ik heb zo’n idee dat je bang voor me bent, aangezien je al mijn bewegingen nauwkeurig in de gaten houdt de afgelopen maanden.”

“Wat?” Alle kleur trok weg uit mijn gezicht, ondanks dat mijn wangen nog steeds loeiheet waren. “Ik kijk.. Ik doe niet aan… Waar heb je het over? Ik kijk niet naar jou, ik kijk naar buiten. Waarom zou ik…” Ik was de slechtste leugenaar die er was.

Hoe had hij door kunnen hebben dat ik naar hem keek? Ik was er zeer van overtuigd dat we nog nooit eerder écht oogcontact hadden gemaakt. Hij had met geen mogelijkheid kunnen zien dat ik naar hem keek. Toch?

Toch? Ik begon nu ernstig aan mezelf te twijfelen.

“Maak je maar geen zorgen.” Hij schudde zijn hoofd en lachte zijn tanden bloot. “Zo eng is het niet.”

“Ik kijk niet…” mompelde ik, maar mijn leugen was niet overtuigend genoeg. Ik moest hier weg zien te komen.

“Je kunt wel weer terug gaan naar je tafel,” zei ik en wapperde met mijn hand richting de tafels. “Ik blijf hier wel.” Op de grond, tussen de boeken.

Gangpad C (kort verhaal)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu