3. Ruimteschip PVM

930 75 68
                                    

Ik staar door het grote raam van mijn kamer, de oneindige leegte van het zonnestelsel in. Overal fonkelen sterren. Hier en daar zie ik een vallende ster. Zo'n vallende ster doet me nu niks meer. Elke dag zie ik er tientallen voorbijkomen. Links onder me zie ik Venus, rechts Mars. Pal onder me verschijnt nog net een stukje van Aarde, de rest gaat verscholen onder het immense ruimteschip. Elke keer dat ik naar deze drie planeten kijk komt er weer een gevoel van trots in me opwellen. Het zal niet lang meer duren tot deze planeten onder mijn heerschappij vallen. Dan zal ík regeren over dit Zonnestelsel. Dit ruimteschip, de bewoners van de Planeten zullen allemaal van mij-.

Mijn gedachtegang wordt verstoord door voetstappen die mijn kamer in komen lopen. Met een onhoorbare zucht draai ik me om.
'Vader! Kan ik u ergens mee helpen?'
Mijn vader schudt zijn hoofd zonder iets te zeggen en komt naast me staan. Zijn witte mantel zweeft achter hem aan. Ik draai me weer om naar het raam en kijk naar buiten. Ik wacht tot mijn vader begint te praten en hij begint aan zijn dagelijkse overhoringssessie. Tenzij hij misschien denkt dat ik eindelijk, eindelijk klaar ben en genoeg heb geleerd. Een hopeloze gedachte. Volgens mijn vader ben ik nog lang niet klaar. Ik moet nog leren, veel leren. Al heb ik geen idee wat ik nog zou kunnen leren. Ik ken de geschiedenis van de Opkomst en zelfs die van vóór de Opkomst. Alle generaties van heersers hebben ik uit mijn hoofd moeten leren. De belangrijkste steden van Venus, Mars en Aarde kan ik zonder moeite opdreunen. En nog is het niet genoeg. Elke dag vraagt mijn vader weer nieuwe dingen: nieuwe steden, nieuwe geschiedenis en nieuwe heersers.

Naast me begint mijn vader te praten. 'Vertel me is, Faïlo, wie was de eerste heerser ná de Opkomst?'
'Collin Neville,' zeg ik, een fractie van een seconde nadat mijn vader mij de vraag stelde.
Mijn vader zegt niks, geen goedkeurend knikje of goedkeurende gezichtsuitdrukking. Hij gaat gewoon door met de volgende vraag, nog steeds uit het raam staren.
'Waar staat het Hoofd Ruimtestation op Venus?'
'Kartiana.'
'En die op Mars?'
'Tortorn.'
'En Aarde?'
Dit is de vraag waarbij ik elke keer weer twijfel. Mijn vader stelt hem elke keer weer, maar ik blijf de naam van de hoofdstad op Aarde raar vinden. 'Nest Yartorn.'
Naar mijn stemgeluid te horen kwam dat er ietwat onzeker uit, maar mijn vader maakt geen aanstalten om me te verbeteren, dus het zal weg goed zijn. Hij knikt enkel en draait zich om, begint rondjes te lopen in mijn kamer.
'In welk jaar was de Opkomst?'
'Tweeëntwintighonderd.'
'Wanneer- '.

Mijn vaders zin wordt abrupt onderbroken doordat er iemand op de deur klopt.
'Heer Tarson!' klinkt door de gesloten deur.
Mijn vader en ik draaien ons tegelijkertijd om en ik wil mijn mond al opendoen om 'binnen' te roepen, maar mijn vader is me voor.
'Ik kom. Even geduld!' Mijn vader draait zich weer naar me om. 'Ik moet gaan, er zijn weer problemen met het besturingssysteem van de spaceshuttles. De spaceshuttles die van Mars naar Aarde gaan. Ik zie je vanavond bij het eten.' Hij draait zich op zijn hakken om en loopt mijn kamer uit, zijn mantel achter hem aan, mij verbouwereerd achterlatend. Het gebeurt niet vaak dat mijn vader vertrekt voordat hij tien vragen heeft gesteld. De keren zijn op een hand te tellen. De laatste keer was een jaar geleden.

Ik richt mijn blik weer op het grote raam in mijn kamer. De sterren fonkelen nog steeds zo helder als even daarvoor.

Ik sluit de deur van mijn kamer en loop richting de eetzaal. Ik knik naar een groepje mannen die me groeten, als ik door de hoofdgang richting de eetzaal loop. Ze zijn bezig met een elektriciteitskastje. Waarschijnlijk weer een of andere doorgeslagen stop. Dat gebeurt wel vaker met een ruimteschip dat geheel op elektriciteit draait.
Als ik de eetzaal binnenkom zie ik dat mijn vader ook net naar de tafel loopt. Hij was gisteravond niet komen opdagen tijdens het eten en ook vandaag had ik hem niet gezien. Zorgelijk, maar ook een opluchting. Ik had geen ingewikkelde vragen hoeven beantwoorden.

Tijdens het eten wordt er niet veel gezegd. Mijn vader en ik zitten, zoals altijd, aan de hoofden van de tafel. Aan de lange zijdes zitten Youk, Pit, Adré en Rôvuk, na mij en mijn vader de belangrijkste mensen van het ruimteschip. Ditmaal zitten er echter ook nog twee andere mensen. De man rechts van mijn vader is een lange, maar dikke man en heeft een zwarte snor die bij de punten een krul vormt. De andere man is ook lang, maar dun en wrijft om de zoveel tijd met zijn hand over zijn kale hoofd. Bij binnenkomst had ik ze vriendelijk toegeknikt en mijn vader had ze voorgesteld als 'de heren die mij helpen met de spaceshuttles'. Namen werden niet genoemd. Veel zeggen ze ook niet. Af en toe bespreken ze wat met mijn vader, die druk door wat papieren zit te bladeren. Echt een gesprek voeren doet hij eigenlijk nooit. Er is altijd wel werk te doen. Al is hij deze keer wel heel erg druk zijn papieren te lezen. Zijn gezicht staat al de hele tijd gefronst en af en toe mompelt hij wat voor zich uit, tegelijkertijd met zijn hoofd schuddend. Opeens kijkt hij op, richt zijn blik op mij. Hij kijkt vragend.

Tussen Venus en Mars | GestoptWhere stories live. Discover now