E P I L O O G

112 7 5
                                    

Het is vreemd om wakker te worden in een bed. De geluiden kloppen niet met wat ze verwacht te horen. Een zacht gepiep, levendig geluid op de gangen en ze hoort zelfs gelach. Een geluid dat ze al zo lang niet meer had gehoord. Ze durft haar ogen niet te openen, bang dat ze de prachtige illusie verbreekt. En dan klinkt een stem die ze zo gemist heeft.

'Goedemorgen Amelia, lieverd.'

Haar ogen vliegen open. Die illusie kan haar niets meer schelen, ze wil haar moeder zien. Voor een seconde is ze ervan overtuigd dat alles zal veranderen zodra haar ogen open zijn, maar als het felle licht, plaats maakt voor het lachende, warme gezicht van haar moeder, met dezelfde sproeten op haar neus, weet ze dat het echt is. 'Mam!' roept ze uit en valt haar moeder in haar armen. De draden proberen haar tegen te houden, maar zij vecht ertegen en drukt haar gezicht in haar moeders nek.

Een luide piep galmt door de ruimte als ze haar moeder vasthoud. Geen pistoolschot, gewoon een piep. De stevige armen van haar vader vouwen zich om haar rug. Het is pijnlijk, maar dat maakt haar niks ook.

De tranen lopen over haar wangen. 'Ik heb je zo gemist, mam. Het spijt me van alles.' Het komt er hortend en stotend uit.

'I-i-ik jou ook,' weet haar moeder uit te brengen. Ze huilt.

'Ik houd van je. Echt heel veel. En van pap en Justen.'

'Wij ook van jou,' belooft haar vader, haar moeder knikt zacht, het lukt haar niet meer om woorden uit haar mond te persen. En misschien is dat niet nodig. Dit moment is genoeg.

De hele dag bestaat uit haar familie omhelzen. Zelfs haar broer Justen is gekomen, wat ze ergens niet had gedacht. Het was vreemd om hem te omhelzen, nadat ze elkaar ruim drie jaar hadden genegeerd, maar zodra hij haar zag, stroomde ook bij hem de tranen over zijn wangen en was hij in haar armen gevlogen.

En nu zit ze weer alleen in de kamer. Haar vader is koffie halen, haar moeder en Justen zijn naar huis om wat slaap te pakken. Iets wat zij ook zou moeten doen, maar ze durft haar ogen niet te sluiten. Ze wil niet dat dit eindigt, omdat ze niet weet of morgen weer donker is. Dus staart ze naar de wijzers van de zacht tikkende klok. Het is een over drie 's middags.

Dan gaat de deur open, maar het is niet haar vader die binnen komt lopen. Een jongen van haar leeftijd met asblond haar en ijsblauwe ogen staat in de deuropening. 'He,' fluistert hij, met zijn blik op de grond gericht. Aan zijn zijde staat een jong kind. Waarschijnlijk een brugklasser.

Even weet ze zeker dat dit allemaal een droom is, maar als de twee dichterbij komen beseft ze zich dat dit net zo echt is als de omhelzing van haar moeder. 'S-sage?'

Hij kijkt op en knikt. Hij ziet er anders uit, maar wat er precies anders is, kan Amelia niet benoemen. Op krukken loopt hij haar kamer binnen. 'Dat is Bram,' zegt hij dan. 'Hij heeft deze hel ook overleefd.' Sage ploft neer op de stoel bij haar bed, terwijl de jongen ongemakkelijk bij de deur blijft staan.

'Kom maar,' zegt Amelia zacht. Haar stem is pijnlijk van het huilen.

Voorzichtig schuifelt het jochie dichterbij. 'Ik moest van Luanna zeggen dat het haar spijt.'

'Luanna?' vraagt Amelia zacht, vechtend tegen de opkomende tranen. Zou er ooit nog een dag komen dat ze niet meer elke minuut moet huilen?

'Ze ging dood,' fluistert Bram. 'Voor mij.' Zijn donkere ogen glinsteren van de tranen.

Een trillende glimlach verschijnt op Amelia's gezicht. 'Zo was ze wel,' zegt Amelia. 'Ze was de eerste die het voor me opnam. Zij heeft mij ook gered.' Dan rolt er weer een traan over haar wang.

Bram knikt en beweegt ongemakkelijk van de ene voet op de andere. 'Dat wilde ik zeggen.' Hij glimlacht naar Sage.

'Dank je wel, Bram. Dat doet me goed,' fluistert Amelia.

Hij knikt hevig. 'Ik ga naar mam toe.'

Amelia knikt en ziet hoe de jongen zich omdraait en half strompelend de kamer uit loopt. Even blijft het stil. Amelia bijt op haar lip en slikt om de brok in haar keel weg te krijgen. Tevergeefs. Dan kijkt ze naar Sage. 'Je leeft nog,' weet ze dan uit te brengen.

'Ik had toch gezegd dat ik mijn best zou doen?' Hij glimlacht, maar het voelt niet oprecht.

Amelia schiet kort in de lach. 'Ze zeiden dat ze je hadden vermoord. W-we dachten dat je weg was. Fynn...' Haar adem stokt in haar keel en toch dwingt ze zichzelf door te praten. 'Fynn was er kapot van.'

Hij zucht en slaat zijn ogen neer. Amelia kan zweren dat ze tranen in zijn ogen ziet branden, maar durft er niet naar te vragen. 'Ze zeggen wel meer.' Hij probeert op te kijken. 'Wil je er nu over praten?'

Amelia slikt en schudt haar hoofd dan. 'Ik wil het nog niet weten, geloof ik.' Haar handen vouwen zich strak om haar deken. Weten wie er wel en niet meer zijn zal haar breken. Ze wil zich nog even vasthouden aan het zonlicht dat door het halfopen gordijn de kamer binnendrong.

Sage glimlacht zwak. 'Laten we dan samen stil zijn.'

Amelia knikt. En houdt haar lippen op elkaar geperst. Ze hoort de zachte geluiden op de gang. Mensen die langs schuifelen, gepraat tussen familieleden, gelach, zelfs een klein kindje dat giert van het lachen. Ze hebben geen idee gehad. Maar dat zouden ze ook niet moeten hebben. Niemand zou het mee moeten maken. 'Sage?' vraagt Amelia dan.

'Hmm?'

'Ik vind dit maar niks. Kan je me op z'n minst een knuffel geven?'

Hij is even stil. 'Omdat jij het bent.' Zijn stevige armen vouwen zich voorzichtig om haar heen. 'We zien ze wel weer,' belooft hij.

Ze begraaft zich in zijn warme armen, vechtend tegen de tranen. Ja. We zien elkaar wel weer. 

At Gun Point duologie: Boek 1 -  Room 301Where stories live. Discover now