11 - Een pratende kandelaar

73 8 66
                                    

Mijn maag knort van de honger.

2 uur 16 minuten. Ik zuchtte en staarde naar de lantaarn die aan het plafont hing te wiebelen van de wind, de kaars erin was allang gesmolten.

Plots hoorde ik metaal tegen een steen slaan, steeds opnieuw en meer, het geluid kwam steeds dichterbij. Het leken wel voetstappen die gezet werden door ijzeren schoenen.

Ik stond op.

Opeens klikte het tralies open en verdween het in de muur.

Ik keek om me heen en zocht naar iets om me mee te beschermen.

Ik pakte het kleine stoeltje en deed de scherpste scherf van de kan in een zijzak, zodat ik me kan verdedigen indien nodig.

Ik kwam onzeker uit de kamer, met de stoel in mijn greep.

Ik keek om me heen en links van me hing een kleine man aan een hendel, hij was gemaakt van metaal en had een goud omhulsel, waar zijn handen moesten zitten, zaten kaarsen.
Ook heeft hij op het puntje van zijn hoofd een kaars staan.
Hij heeft zo iets weg van een kandelaar.

"Hallo!", begroet hij me zwaaiend.

Ik sloeg één gil en gaf hem een slag met de houten stoel.

De kandelaar viel op de grond en haalde de stoel van zich af en lachte verontschuldigend terwijl hij de kaars op zijn hoofd weer liet branden en de vlam door gaf aan de andere twee kaarsjes.

"U weet u potje wel te slaan, mademoiselle", zei hij vriendelijk

"Jij...jij kan praten!", zei ik schokkend.

Zat ik nu te stotteren?

"Tja, voor zover ik me kan herinneren doet hij niks anders.", zeurde een klok die de trap opkomt.

Ik had hem nog niet eens gezien.
Het was een antieke klok omhult met armpjes en benen die een mengeling van gelakt hout en een sierlijk goud omhulsel zijn .

Onder het uurwerk waren vele tantwielen te zien.
Vlak onder de wijzers vormde zich een mond die een halve maan vormde als hij praatte en boven de gouden wijzers stonden zijn piepkleine oogjes.

"Wat zijn jullie?", vroeg ik nu met meer zekerheid.
Ze leken op de dingen die ik in de inkomhal had gezien 2 nachten geleden.

"Ik ben Lumière!", zei de kandelaar met zijn handen gastvrij zwaaiend. Alsof dat van zelfsprekend was.

Ik moest der haast van glimlachen.

Lumière stond op en legde zijn arm op de rug van de klok.

"En dit is Pendule" zei hij , waarop de klok trots antwoordde:
"De leidinggevende van het personeel"

Lumière rolde met zijn ogen en vervolgde:
"We brengen u naar uw vertrek."

"Maar ik dacht dat dit..." zei ik verbaasd.

"Nonsens. De meester wilt dat u zijn beste kamer krijgt."

Ik trok één wenkbrauw omhoog. Waarom zou hij?
Is hij hun meester?

De kandelaar en klok draaiden zich om en gaven gebaar hen te volgen.
Ik liet mijn schouders zich ontspannen en gehoorzaamde. Ze waren beiden enorm vriendelijk en vrolijk.

Tenopzichte van het rare dier....

Ik ging samen met hen de wenteltrap af en kwam weer in de westvleugelgang waar ik had gestaan.

Rechts van me had ik een mooi zicht op de inkomhal, links liep de gang door richting het duister.

Ik wreef mijn handen tegen elkaar, het was hier lekker warm. De warmte van het haardvuur in de inkomhal kwam tot me.

Het was muisstil.

Tot ik ineens een deur hoorde open gaan in het einde van de gang.

Vlug duwden Lumière en Pendule me naar een wanddoek tegenover de opening van de trap. Achter het wanddoek was een inhamming.

Ik kon me er nog net tussen prutsen met de kandelaar en klok aan mijn voeten.
Lumière keek me dwingend aan met een vinger op hun mond.

Maar nog steeds vriendelijk.

Ik keek hem even boos aan waarma hij zijn vingers in elkaar vlocht als teken van God en keek me smekend aan, evenals de klok.

Ik zuchtte en verzegelde mijn liepen.

Aan het doek was niks opmerkelijks te zien.

Het hing daar even recht en vlak als voordien.

De deur zwaaide dicht en ik hoorde knarsende voetstappen steeds dichterbij komen.

Het dier wandelde doorheen de gang richting de trap.

Via een kleine gleuf tussen het doek en de muur zag ik hem lopen. Mijn mond viel open. Boos gromde hij.

Ik zag hem.

Tot in het kleinste detail.

De rillingen kropen op mijn rug.

Hij had een goudkleurige rommelige vacht en was inderdaad heel groot en had de kopvorm van een buffel.

Hij had geen handen maar poten met lange scherpe klauwen, de houding van een gevaarlijke woeste leeuw die op het punt stond om zijn prooi te bespringen.
Hij had de slagtanden van een zwijn. Met op zijn hoofd twee trotse grote horens die hem nog groter maakten, het lichaam van een beer en de poten van een wolf, en een swiepende staart.

Het was een combinatie van verschillende dieren.

Het had mijn vader opgesloten omdat hij een roos plukte.

Hij heeft dit z'n personeel aangedaan. Ook al wist ik niet wat precies.

Hij was een beest!

Het lelijkste en afgrijselijkste wat ik ooit had gezien.

Het feit dat hij me dit aandeed hielp ook niet echt.

Belle en het Beestحيث تعيش القصص. اكتشف الآن