Dutch Awards 4. Je kan beter gaan rennen

1 0 0
                                    

34) Wanneer de buurt geteisterd wordt door monsters, ben jij hun redding. Want iedereen kent jouw beruchte uitspraak: "Wat mij niet dood, kan beter gaan rennen."

Trigger warning // Bloed, moord, pesten

Ik was een irritant kind. Maar ik had goede redenen, want de andere kinderen waren nog irritanter. Je kent ze wel. Die paar die zijn overtuigd dat ze beter zijn dan de rest, dat ze het recht hebben om boven hun te staan. Het liefst met jou op de grond. Dus dan beginnen je verdedigingsmechanismen te ontwikkelen. Soms vluchten we, soms vechten we, soms proberen we boven onze pestkoppen te komen, waardoor we compleet nieuwe pestkoppen creëren.
In mijn geval was het intimideren. Ik wou ze bang maken. Zo bang, dat ze me niet eens durfden aan te raken. Iedereen moest bang voor mij zijn. Dat ik dan geen vrienden zou hebben, was oké. In ieder geval zou ik niet gepest worden, geen vlek op de grond worden.

Dus ik begon rumoeren te verspreiden. Er is maar één voorzichtig gepland zaadje voor nodig, en het tienernetwerk doet zijn ding. Verspreidt het verhaal, maakt het groter, spannender en interessanter. Verspreid door degenen die interessant gevonden willen worden, en dit behalen door allerlei spannende, en vaak verzonnen, dingen te vertellen. Van die rol binnen het leger van dorpskinderen maakte ik maar al te graag gebruik van.

Ik ging 's nachts rondlopen, een paar keer per week. Maakte expres lawaai buiten de ramen van mijn leeftijdsgenoten in de buurt zodat ze wakker werden, uit het raam keken. Dan sprintte ik weg en liet ze het aan anderen vertellen.

Dat maakte me alleen een stalker, een creep. Het huis uit gezet, heb ik ook gehoord. Niet helemaal wat ik in gedachten had. Ik had één extra ding nodig. Één waterdruppel om het wiel in werking te zetten. Dus toen mijn nichtje bij ons verbleef, ruilde ik één toetje in tegen één roddel die zij de andere kinderen zou vertellen. Ze deed haar rol geweldig. Fluisterde dingen in, enge dingen, gewelddadige dingen. Ze had een echt gevoel voor dramatiek, tot mijn genoegen.
Die volgende dag werd ik nagestaard, overal op het plein wezen ze naar me. Één dappere hoofd-roddel-tienerclub vroeg me ernaar, of het echt waar was, want zij had iets gehoord.

En toen kon ik mij eindelijk introduceren, de nieuwe ik. Ik grijnsde breed en vertelde haar: "Wat mij niet dood, kan beter gaan rennen."

Met kippenvel op haar armen rende ze terug en verspreidde haar informatie. Opeens was alles waar. En niet alleen wat mijn nichtje had verteld, er kwamen nieuwe verhalen bij. Dieren die levenloos naast mij gespot waren, dieven die wegrenden, gloeiende ogen, zelfs.

Ik was immuun geworden tegen pestkoppen, zonder ook maar één haar te kwetsen.

Wat ik nooit had kunnen voorspellen, is hoe het zo tegen mij zou gaan keren. Hoe dit helemaal niet het zaadje was geweest van mijn immuniteit, maar van mijn ondergang.

De nachtelijke tochten waren allang niet meer nodig. Maar iemand, of iets, had mijn plek ingenomen. Er waren stille rooftochten begonnen. Huisdieren verdwenen. Toen werd het vee. Mijn dorpsgemeenschap werd ongerust. Begon poorten te dichten, deuren op slot te doen en wachtposten uit te zetten. Toen kwam die ene nacht. Mijn dorp was klein genoeg, iedereen hoorde het geschreeuw. Een menselijke schreeuw. Een huil, onmenselijk luid, maar toch echt uit een mensenkeel. Het gebrul, zeker niet uit een mensenkeel. Niemand durfde naar buiten. De wacht, ons meest sterke en dappere mannen en vrouwen zouden het oplossen.

De volgende ochtend, bij de eerste zonnestralen, vonden we ze op het plein. Allemaal. Opengescheurd, achter gelaten, voor ons om te aanschouwen. Geen eens opgegeten, alsof het allemaal een spelletje was. Een grote, dieprode plas omringde hun.

De pastoor had het uitgeschreeuwd, gejankt, wie kan ons nu nog helpen? En opeens stonden er opnieuw ogen op mij gericht. Grote, hopeloze ogen. Ik was nog maar een tiener, maar, zoals ik zelf zo vaak aan hun had laten weten, was ik geen gewone tiener. Mijn buurkindje wees met een trillende vinger, haar moeder dood aan haar voeten. Meer ogen vestigden zich op mij. Allemaal vol verdriet, vol wanhoop.

Niemand hield ze tegen toen ze mij naar buiten duwden en zelf de deuren van de kerk op slot deden. Ik kon niet wachten, ik kon niet niks doen. Ik vond een mes bij de bult roerloze lichamen. Allemaal zo veel sterker, zoveel groter, zoveel slimmer dan ik.

Dat is hoe ik hier ben gekomen. Dat is hoe het komt, dat ik nu mijn stappen richting de poort zet, de wagenwijde open poort. Met trillende benen neem ik mijn standpunt in, midden op straat. Met bevende handen omklem ik het met bloed doordrenkte mes. Er klinkt een grom. Een schaduw vormt zich in de gehele breedte van de poort. Wanneer het mij ontdekt, klinkt er iets wat akelig veel klinkt als een grinnik, gevolgd met een diepe brul. Het geluid boort angst in mij die zich doordrukt tot aan mijn botten.

Mijn trillende stem klinkt als zacht als de koude winterbries dat door het dorp sluipt. "Wat mij niet dood, kan beter gaan rennen."


>>


Prompt #34 voor de Dutch Awards 2021!

Ik heb geprobeerd een thriller / horror achtig verhaal te schrijven, mijn eerste! Ik probeer wat nieuwe genres uit met deze kortverhalen. Laat me gerust weten wat je er van vind! :)

Ca 830 woorden

Fabulas - Verhalenbundel NederlandsWhere stories live. Discover now