3. Een hard bonkend hart

16 5 1
                                    

De oudere man zet een stap naar voren, 'Wie beveelt het opperhoofd der Ute?'

'Ik, Wematin, opperhoofd der Navajo, beveel u, Pallaton, onze gevangene weer aan ons over te leveren.' De indiaan heft fier zijn hoofd op. 'Daarnaast beveel ik jullie allemaal ons grondgebied per direct te verlaten. Jullie zijn met te veel, zonder waarschuwing, ons territorium opgekomen. Gezien jullie aantal en gedrag zijn jullie hier niet met goede bedoelingen. Overhandig het meisje aan ons en verlaat dit gebied.' Zijn bevel wordt kracht bijgevoegd door de indianen achter hem, die kreten uitstoten en hun messen uit hun schedes trekken.

Ik slik, dit klinkt niet goed. Met een beetje geluk begrijpen deze Ute-indianen dat ze beter geen ruzie kunnen gaan maken en word ik overgeleverd aan deze Wematin. Want hoewel ik liever gewoon geen gevangene ben, heb ik meer vertrouwen in de integriteit van de indianen met wie ik als eerste kennis heb gemaakt, zij gedroegen zich jegens mij ten minste een stuk beter dan de man en de jongen. Misschien als ik nu snel naar de kant van Wematin loop, sta ik niet tussen de twee partijen in -wat me sowieso niet praktisch lijkt als ze nu opeens gaan vechten- en hopelijk loopt het dan met een sisser af. Net als ik zo onopvallend mogelijk bij Pallaton weg probeer te stappen, trekt de jongen me aan mijn arm terug. Hij steekt zijn kin eigenwijs vooruit.

'Nee, we hebben haar eerlijk gevonden. Daarnaast zal ze het bij ons meer naar haar zin hebben, denk je niet?' Dat laatste richt hij tot mij en ik grimas. Dit was niet helemaal de bedoeling. De vader van de jongen lijkt ook niet blij te zijn met de interventie en stuurt zijn zoon een bekritiserende blik.

Dan kijkt hij spottend weer naar de indianen bij de struiken. 'Sinds wanneer zijn de almachtige Navajo's geïnteresseerd in blanken? Als ze dat ons eerder hadden verteld, had de Ute ze wel een voorraad kunnen brengen. Maar nu? Zo'n mooi meisje zullen jullie toch niet missen... Nee, we zullen van jullie territorium gaan, maar we nemen haar mee.' Het opperhoofd speelt met vuur, ik zie het aan de houding van het andere opperhoofd die nog steeds met zijn strijdbijl in zijn hand staat. Zijn rug recht, zijn handen aangespannen, hij is bereid te vechten.

De ingehouden woede klinkt mee in zijn stem. 'Laat de jongen zijn mond houden, hij is nog niet gemachtigd om mee te praten.' De greep om mijn arm verstevigd, maar Wematin is nog niet uitgepraat. 'En Pallaton! Nog één laatste waarschuwing. Dan zullen we aanvallen. We krijgen het meisje, al dan niet door geweld. Overhandig haar aan ons.'

Met een misselijk gevoel kijk ik tussen de twee invloedrijke personen heen en weer. Dit gaat mis, dit gaat echt helemaal mis. Pallatons gezicht verstrakt en dat geeft mij en de indiaan tegenover mij al het antwoord voordat we de woorden over zijn lippen horen komen. 'Nee.'

Dan breekt de hel los. Hoge, haast onmenselijke kreten galmen door het bos en mensen van beide kanten beginnen op elkaar af te rennen.

Ik was met alle liefde en plezier in de handen van de mensen recht voor me gelopen, ware het niet dat de jongen andere plannen had. Met een enorme kracht word ik naar achteren gesleurd, terwijl ondertussen zijn mensen naar voren rennen. Het tegengestelde gevoel maakt me duizelig en ik struikel over mijn eigen voeten. Een klap op de grond is het gevolg, ik draai me om en een vlaag ruik ik de droge bladeren onder mijn handen, voordat ik weer hardhandig overeind word getrokken. 'Meelopen!' Ik probeer mee te werken, om te voorkomen dat ik nog een keer op mijn plaat ga, maar de jongen laat me los en verdwaasd kijk ik op. Hij heeft zijn mes getrokken en kijkt kalm en berekenend, maar niet naar mij, hij kijkt naar iets of iemand achter me. Als ik me omdraai zie ik de oorzaak van de verandering in zijn houding. Het opperhoofd van de andere stam staat, vergezeld door twee andere mannen. De zoon is in de minderheid en het kan niet anders dan dat hij dat inziet.

'Jullie, neem haar mee.' Met een simpele handbeweging stuurt het opperhoofd zijn twee metgezellen op mij af en er is niks wat de zoon kan doen. Ze grijpen allebei een arm en trekken me mee, ik werk ze niet tegen en ze lijken verrast met mijn reactie. Niemand behalve de vader en zoon zien dat ik word meegenomen, de rest is te druk in gevecht. Toch heeft ook het opperhoofd het te druk met het pareren van de slagen en reageert niemand op zijn bevelen om mij te ''bevrijden''.

Ik hoor nog net de laatste woorden van het opperhoofd. 'Een duel, als de jongen wint zal hij gemachtigd zijn mee te praten met de ouderen. Maar anders zal hij moeten zwijgen.'

De reactie van de jongen is niet meer te horen. De indianen die me vast hebben lopen steeds sneller, ze trekken me mee en houden me tussen hen in vast alsof ze bang zijn alsof ik er zo weer vandoor wil gaan. Ik weet wel beter. Zij zijn op dit moment mijn bodyguards. 'Ik loop met jullie mee. Wees gerust.' Ze reageren nauwelijks en zorgen dat ik zo snel mogelijk van het strijdtoneel verdwijn. In mijn ooghoeken zie ik hoe mensen elkaar met vuisten, messen, bijlen te lijf gaan en ik sla snel mijn blik weer neer; dat is nou niet het meest fijne beeld.

Een paar momenten later hebben we de meeste mensen achter ons gelaten en lopen we weer door het donkere bos. Eén van de indianen laat me nu los en houdt even in. Hij fluistert zacht iets naar de ander en verdwijnt dan met getrokken mes in het donker. Mijn hart bonkt zo hard dat ik bang ben dat het door iedereen in een straal van tien meter kan worden gehoord.

Het duurt niet lang of ik zie tussen de bomen weer het bescheiden vuurtje van het kamp tevoorschijn komen, we zijn er bijna. Bijna denk ik dat we dan rust hebben, maar zodra we tussen de bomen zichtbaar worden loopt er iemand in paniek op ons af. Met veel gewijs en geratel gebaart hij naar de plek waar eerst Jim lag en ik trek wit weg. Ondanks dat ik deze taal niet versta is de boodschap duidelijk: Jim is ontsnapt.

De man die me nog steeds bij mijn arm vast heeft, lijkt te schrikken van de boodschap, maar bewaart in tegenstelling tot de ander wel de rust. Hij steekt zijn hand op om de ander tot stilte te manen, dan richt hij zich tot mij. 'Jij gaat nu daar zitten, houdt je mond en verroert je niet. Ik maak je niet vast, daar is geen tijd voor, maar ik vertrouw erop dat je blijft zitten. Als je ons toch verlaat zullen we je niet achternagaan en overlaten aan de Ute of de wilde beesten. Ik denk dat de wilde beesten nog te verkiezen zijn boven de Ute.'

Ik slik en knik. 'Ik zal hier blijven.' En om mijn bewering kracht bij te zetten, ga ik weer tegen mijn ''vertrouwde'' boom zitten. Hij knikt goedkeurend en wendt zich dan weer tot de indiaan die steeds zenuwachtiger met zijn handen aan het frunniken is. Ze praten wat in het onverstaanbare en dan loopt de man die mij begeleid heeft met grote stappen richting de rand van het bos. Niet veel later zie ik hem opeen grijs paard voorbij stormen, binnen een paar seconden is hij over een heuvelrug verdwenen.

De adrenaline trekt langzaam uit mijn lichaam en mijn benen beginnen onophoudelijk te trillen. Opeens voel ik wat de krachtinspanning van mijn spieren heeft gevraagd en merk ik hoe de vochtige nachtlucht me heeft omringd. Met wat moeite lukt het me om de deken, waar ik een half uur geleden nog rustig onder lag te slapen, weer naar me toe te trekken. Met die daad trek ik de aandacht van Brudy.

Met zijn doodskop gezicht grijnst hij scheef naar me, maar de uitdrukking is vermengd met pijn. 'Is het je weer niet gelukt, kind?'

Ik reageer niet op wat hij zegt en mijn oog valt op de pijlschacht die uit zijn schouder steekt, zelfs in een benarde positie weet hij me nog te stangen. Mijn blik dwaalt over het kamp, John en Skayer liggen allebei vastgebonden op de grond, ze liggen tegen elkaar aan en ik hoor ze fluisterend ruziën over een schoen die John kwijt is geraakt. Er zijn een paar indianen aanwezig in het kamp, de meesten zijn hun leider gevolgd naar het mogelijke gevecht, maar er moesten ook mensen achterblijven om het hier te bewaken. Toch is het Jim gelukt te ontsnappen, meteen zodra die gedachte mijn hoofd weer binnenkomt, ontstaat er een misselijk gevoel in mijn maag. Wat gaat dit voor nu, maar ook later betekenen? Kan die man op het grijze paard hem nog inhalen? De vragen cirkelen om mijn hoofd en maken de misselijkheid alleen maar erger.

Het helpt ook niet dat er langzaamaan mensen het kamp weer binnendruppelen van het gevecht met de Ute. Sommigen worden door anderen ondersteund, omdat ze gewond zijn, weer anderen komen op zichzelf en lijken niks te mankeren. Af en toe wordt er een nieuwsgierige blik mijn kant op geworpen, dat vertelt me dat ook deze mensen niet weten waarom ik zo belangrijk ben voor hun opperhoofd. Ik trek mijn benen op en sla mijn nog steeds gebonden handen eromheen, mijn hoofd laat ik op mijn knieën rusten. Zo creëer ik mijn eigen veilige plekje, ver van de nieuwsgierige blikken en even, heel even kan ik alles naar de achtergrond laten verdwijnen.

Het Indianen MeisjeWhere stories live. Discover now