5. Veel vage verhalen

13 5 4
                                    

Het is stil geworden, alleen het knetteren van het vuur is te horen. Iedereen staart me aan. Tot Ahmik de stilte doorbreekt: hij roept zijn omgeving wat onverstaanbare dingen toe, meteen slaan de indianen hun ogen neer. Ahmik zegt een paar woorden waarvan ik denk dat het namen zijn, want meteen staan er een aantal mensen op die een lichte buiging maken en zich dan uit het kamp verwijderen. Ze gaan ieder een andere kant op. Als laatste spreekt Ahmik de persoon bij de koeken aan, die knikt en begint wat dingen te verzamelen. De jonge man lijkt de taak van het opperhoofd te hebben overgenomen, daar deze nog steeds als bevroren staat en alles in zich op probeert te nemen: hij kijkt naar het mes in zijn handen, de cowboys op de grond, het proviand, onze paarden en telkens komt zijn blik bij mij terug. Alsof hij een grote puzzel voor zich ziet en elk stukje op de juiste plek wil leggen, maar waarvan het eerste stukje mist en hij hoopt dat ik hem dat kan aanwijzen.

Ahmik geeft hem een zachte duw tegen zijn schouder en Wematin ontwaakt uit zijn passieve houding. 'Kom. Kom mee. Ik moet met je praten. Ahmik, ook jij moet mee.' Hij komt op me af en hoewel ik me zo ver mogelijk in de boom probeer te drukken en zo duidelijk maak dat ik hem niet te dicht in de buurt wil hebben, trekt hij zich daar niks van aan. Hij pakt mijn arm, een stuk vriendelijker dan hij me vannacht aanviel, en trekt me voorzichtig overeind. Ik heb werkelijk nog steeds geen enkel idee wat er gaande is, maar blijkbaar is het -wat dat dan ook moge wezen- van grote waarde voor het opperhoofd, dus ik werk mee. De deken glijdt van me af en meteen voel ik de kou weer tot me doordringen. Ondanks dat de ochtendzon vrolijk haar licht en warmte naar de aarde zendt, lukt het haar niet om het schild van kou te verdrijven. Gelukkig voor mij let de andere indiaan goed op: hij pakt de deken op en loopt achter ons aan, het bos in.

Ik volg Wematin braaf tussen de bomen door. Dat hier een half uur geleden nog Ute-indianen rondliepen, lijkt het tweetal niet te deren. 'Waar gaan we heen?' Het opperhoofd antwoordt niet, maar laat mijn arm los en dat zorgt voor een lichte opluchting. Het gevoel van gedwongen gevangenschap en gehoorzaamheid wordt zo iets minder. Dat ik elk moment weg zou kunnen rennen en ik niet helemaal aan deze twee mensen ben overgeleverd, is toch een wat fijner idee. Daar gelaten dat ik niet zo ver zou komen met mijn huidige toestand en de conditie van de twee mannen. Maar ik heb niet het idee dat ze me kwaad willen doen, daarvoor zijn er zojuist veel te veel vage dingen gebeurd en gedragen ze zich te vriendelijk.

We lopen zo'n dertig meter, een korte afstand tot het kamp, maar ver genoeg om uit het zicht verdwenen te zijn. We staan tussen de pijnbomen en dennen, struikgewas omringt onze voeten en de geur van het vochtige mos kringelt mijn neus binnen. Er ligt een omgevallen boom op de grond en Wematin gebaart ernaar. 'Ga maar zitten.'

Ik controleer eerst of er niet toevallig al een beest op zit; het zou een beetje jammer zijn als ik boven op een slang ga zitten. Gelukkig lijk ik de boomstam alleen te hoeven delen met een paar witte zwammen. Ik neem plaats en mijn benen zijn me er dankbaar voor, ze voelden met elke stap zuurder aan en met elke oneffen pas klopte mijn kaak pijnlijk; het zal ongetwijfeld blauw aan het worden zijn van de klap. Ik kijk de twee voor me aan, wat doen we hier precies? Ahmik loopt naar me toe en slaat de deken om mijn schouders heen, daarna zet hij een paar passen naar achteren en leunt met zijn armen over elkaar geslagen tegen een brede dennenboom met lage takken.

Wematin gaat voor mijn neus door zijn hurken. 'Gezien de strakheid van het touw kan dit pijn gaan doen, maar ik ga het touw doorsnijden oké?'

Ik bijt op mijn wang en dwing mezelf te glimlachen als antwoord. Die pijn is me bekend. Elke dag van de afgelopen week heeft Jim de touwen even losgemaakt met de woorden ''we willen niet dat je handen afsterven door een gebrek aan bloedsomloop, toch?'', maar het was één van de naarste momenten van de dag.

Het opperhoofd snijdt met mijn vaders mes de touwen door, het duurt even voordat hij er helemaal doorheen is en ik wroet met mijn voet in de grond. De wisselende druk op mijn overgevoelige huid is verschrikkelijk. Zodra de boeien van mijn polsen afvallen, beginnen vrijwel direct mijn handen te tintelen. Bloed begint weer actiever door mijn half witte vingers te stromen en tegelijk met de levensvloeistof, komt ook de pijn weer terug. De geweven draden hebben te strak vast gezeten en hebben diepe groeven in mijn polsen gezet. Ik sis tussen mijn tanden door als Wematin met zachte hand de touwstriemen inspecteert. 'Die zullen veel rust moeten krijgen voordat ze geheel genezen zijn.'

Het Indianen MeisjeWhere stories live. Discover now