hoofdstuk 2: Ik wordt bijna vermoord door een Angry Bird

1.1K 42 4
                                    

De volgende ochtend stond ik vroeg op. Ik checkte hoeveel schrammen ik gister was opgelopen. Ik kwam uit op twaalf schrammen, twee kneuzingen en misschien een gebroken teen. Nog steeds moe en bijna hopeloos liep ik naar het benzinestation en stal ik wat flesjes water en wat eten. Daarna ging ik weer op weg.

Ik wist achterop te springen bij een soort busje dat richting New York ging. Camp Half-Blood moest ergens daar in de buurt liggen. Ik moest eerst maar eens in New York zien te komen zonder opgegeten te worden door monsters.

Na wat een eindeloze rit leek stopten we en ik sprong voorzichtig het busje uit. Zo te zien zaten we ergens op het platteland maar ik had geen flauw idee waar. Om even mijn benen te strekken liep ik een poosje rond. Angstvallig hield ik de chauffeur in de gaten om te zien of hij weer verder ging. Deze liep naar een klein huisje met een soort molen ernaast. Na tien minuten was hij nog niet terug dus besloot ik maar even rond te kijken. Ik sloop naar het huisje om door een raam te kijken. Het huis was meer een schuur want er was maar één kamer waar allerlei apparaten voor de landbouw inlagen. In een hoekje stond een oude bank en op de grond lagen allemaal witte dingen.

Wacht. Witte dingen? Ik keek beter. Die witte dingen waren geen dingen… Het waren botten. Botten van mensen.

‘Kom maar even binnen hoor,’ Zei een krakerige stem en ik schrok me dood toen ik het bovenlichaam van een vrouw zag. Ja, het bovenlichaam, want het onderlichaam was dat van een vogel.

Ik kon niet nog een monster aan. Ik was verzwakt en moe. Dit zou me fataal worden en de hoop sijpelde weg.

Maar deze Harpij, want zo heetten deze wezens zou mij niet zomaar kunnen vermoorden. Ik zou sterven met eer!

Met het beetje kracht dat ik nog had pakte ik een pijl en legde die op mijn boog. Ik was klaar om te schieten maar het wezen was me te snel af. Ze sprong naar me toe en haar klauw haakte in mijn arm.

Ik schreeuwde het uit van de pijn terwijl ik naar mijn arm greep. Er zat een hele grote wond in maar ik pakte nog een pijl. De harpij was klaar voor een tweede aanval maar dit keer was ik sneller. Ik schoot de pijl af maar door de wond in mijn arm die vreselijke pijn deed schoot ik mis en raakte ik niet de borst van het wezen maar een van de poten.

‘Aaargh!’ Schreeuwde ze en ik zakte neer want het werd zwart voor mijn ogen. De duizeligheid nam het over toen ik de grond raakte maar met alle kracht die ik had keek ik naar het wezen. Ze stormde op me af met vuurspuwende ogen. Vaarwel wereld… Dacht ik troosteloos. Vaarwel…

~ Flashback ~

Ik was twaalf en rende door het bos op het eiland. Ik zat een prachtig hert achterna. Al de hele middag zat ik achter haar aan want ik had nog nooit zo’n mooie gezien. Wanneer ik deze kon schieten en mee kon nemen… Mijn pijl was in de aanslag terwijl het hert langzaam moe werd. Het sprong over een boomstronk en op dat moment schoot ik de pijl. Het suizende geluid leek het enige geluid in het bos te zijn. Als in slow motion vloog de pijl richting het hert en ik wist dat ik op precies het goede moment had geschoten. De nek van het beest was nu helemaal vrij door de sprong en ik wachtte totdat de pijl zich erin zou boren.

Zwoesjjj….

De pijl raakte de nek van het beest en op dat moment vloog ik achteruit. Een vreselijk fel wit licht verblinde me en snel keek ik naar beneden. Maar de enorme hitte schroeide mijn shirt en ik gilde.

‘WIE WACHT HET OM MIJN HEILIGE HERT NEER TE SCHIETEN’

Een vrouwenstem bulderde door het bos en de grond schudde. Het licht werd minder fel dus waagde ik het om te kijken.

Waar het hert had gesprongen stond nu een vrouw, maar ze was twee keer zo hoog als normaal. Geschrokken realiseerde ik wat ik had gedaan. De vrouw voor me was niemand minder dan de godin Artemis.

Haar ogen straalden het felle witte licht uit en in haar hand had ze een pijl, klaar om af te schieten. Voor het eerst was ik niet de jager maar de prooi.

Ik was te bang om te praten en wachtte met grote ogen mijn dood af. Ik had het heilige hert van Artemis neergeschoten en daarop stond een grote straf.

Op het moment dat ik dacht dat ze zou gaan schieten richtte ze haar pijl naar boven en schoot. Een klein vogeltje viel dood uit de boom. De godin kreeg weer haar normale proporties terug.

‘Een kind. Een kind schiet mijn hert neer?!’ Ze sprong van de boomstronk af en liep naar me toe. Ze droeg een korte kakikleurige broek en een wit T-shirt. Op haar rug zat een koker met pijlen en in haar hand had ze nog steeds de zilveren boog. Ik kroop omhoog en ging staan, klaar om mijn straf in ontvangst te nemen. Hopelijk zou Hades genade met me hebben…

Maar de vrouw stopte en ze keek me recht in mijn ogen. Ik sloeg ze neer en staarde naar mijn voeten.

‘Wat… Wat is je naam…’ Haar stem was zacht en klonk niet meer kwaad. Ik kon niet opmaken hoe het wel klonk maar misschien zou ze me niet vermoorden.

‘A… Ata… Atalanta vrouwe…’ Stamelde ik. Het gebeurde niet elke dag dat ik oog in oog stond met de godin van de jacht. De vrouw hapte naar adem en sloeg haar hand voor haar mond.

‘Ata… Lanta?’

Ik knikte en wist niet wat ik moest zeggen dus zweeg ik maar.

‘Je… Je hebt de ogen… De ogen van je vader…’ Toen draaide ze zich om en rende ze weg. Nou ja, ze vloog eerder, zo snel ging ze.

‘Wat?’ Vroeg ik maar er was niemand meer.

~ einde flashback ~

Nu stond ik weer op het punt om dood te gaan. Op die dag had ik ontdekt wie mijn moeder was. Ik had net zo lang bij oom en tante gezeurd totdat ze toegaven en me zo veel mogelijk verteld hadden.

Toen ik dat wist was ik gevlucht. De dag dat ik vluchtte was ik dertien geworden. Maar nu wist ik dat ik dat niet zo lang zou blijven.

De harpij vloog door de lucht.

En viel toen plotseling neer.

Achter de harpij stond een lange blonde jongen. In zijn armen had hij een boog, waarvan de pijl nu in de rug van de harpij zat. Hij sprong van de rots af waar hij gezeten had.

‘Kom mee,’ Hij pakte mijn arm beet en trok me mee maar ik schreeuwde het uit van pijn. ‘Sorry!’ Riep hij toen hij de wond zag. ‘Je hebt rust nodig. We zijn nog twee dagen van het kamp verwijderd maar met die wond red je het niet.’

Hij pakte me op en droeg me toen naar het huisje waar een misselijkmakende geur uit kwam. Hij veegde de botten die op de bank lagen eraf en legde me er toen op neer.

Toen pakte hij wat kruiden uit een tasje dat om zijn schouder zat en legde ze op mijn wond, waarna hij ook zijn hand erop legde. Hij sloot zijn ogen en fluisterde wat onverstaanbare woorden.

Meteen werd de pijn minder en toen hij zijn hand weghaalde zag ik dat de wond al was gestopt met bloeden.

‘Hmpf…’ Zei de jongen. ‘Niet zo goed als had gemoeten maar ja…’ Toen pakte hij wat verband en bond dat om mijn arm.

‘Sorry dat ik zou laat ben trouwens. We kwamen er pas eergister achter. Hoeveel monsters je wel niet achter je aan hebt! Tss… Chiron was bang dat je al dood was dus daarom zond hij alleen mij.’ Hij ging op het tafeltje zitten en keek me aan. ‘Hoe lang weet je het al?’

‘Wat?’

Hij zuchtte. ‘Dat je een halfbloed bent. Duh.’

Oh. ‘Lang…’

Hij glimlachte en legde een koele hand op mijn arm. Het leek wel alsof er geneeskracht in zat want ik voelde me meteen stukken beter.

‘Wees niet bang, alles komt goed. We weten hoe je je voelt.’

‘Wie zijn “we”?’ Vroeg ik.

‘Wij halfgoden van Camp Half-Blood.’

Mijn hart maakte een sprongetje. ‘Ben jij van Camp Half-Blood!’ Hoeveel geluk had ik wel niet gehad?

‘Wat denk jij dan?’

The Hunter's Daughter 1Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu