Hoofdstuk 3: De put

1.4K 44 23
                                    

De deur staat wagenwijd open. Klaar om te ontsnappen. Maar dan herinner ik me iets. Demi. Ze is in de put gegooid en wat nou als ze dood is? Een leven zonder haar kan ik niet aan. Ik zet een stap naar de put toe. Durf ik naar beneden te kijken? "Hé!" Uit de put hoor ik een stem. Demi? Snel kijk ik in de put. En ja hoor, daar hangt ze. Ze houdt zich vast aan een stuk hout dat uit steekt. "Demi!" Ik heb me nog nooit zo blij gevoeld. Nou ja, blij ben ik nou ook niet echt. Opgelucht ben ik. Ik steek mijn hand uit om haar eruit te trekken. Ik had verwacht dat ik dat wel kon in een vloeiende beweging. Maar om eerlijk te zijn, ging het met iets meer moeite dan verwacht. Ik pers mijn tanden op elkaar en trek heel hard. Met een klap val ik op de grond. Demi valt naast me neer. "Yes!" De deur staat nog steeds open.

"We moeten hier weg!" Ik wijs naar de deur. "Hij open, Deem!" Ik spring haast van blijdschap. Ondanks dat mijn hoofd nog steeds bonst van de pijn.

"Hoe komt die deur open?" Met grote ogen kijkt Demi me aan. "We smeren 'm!" Roept ze. "Stil! Dalijk horen ze ons nog." Sis ik. Demi knikt. "Sorry!" Fluistert ze. Ik hoor het enthousiasme in haar stem en tegelijkertijd hoor ik ook angst. Mijn buik prikt van de zenuwen. Dit is onze kans om te ontsnappen. Nu kan het eindelijk! 

Heel stilletjes sluipen we de trap op. Ik durf bijna niet te ademen. De deur bovenaan zat niet op slot. Krakend ging hij open. Er staat een man bij het raam. "Shit!" De man ziet ons en komt meteen in actie. Ik zie de deur naar buiten en ren er op mijn aller snelst op af. "Vlug, Demi!" De deur zwaait open en ik ren naar buiten. Voor het eerst in bijna 2 nachten ruik ik de buitenlucht, en het voelt heerlijk. Demi rent zo snel als ze kan, en ik trouwens ook. De man komt achter ons aan. "Hij rent veel sneller!" Roep ik hijgend. "Niet praten, rennen!" Hijgt Demi. Ik kijk achterom en zie dat de man is gestruikeld. "Yes!" Roep ik. We lopen richting het bos. Want welke richting moeten we anders op.

We rennen en rennen, totdat we in een cirkel van stenen belanden. De stenen staan op een grote plakken vlakte. De stenen zijn zo'n 5 meter hoog en staan allemaal rechtop. We staan in een cirkel gevormd door zo'n 20 stenen. In het donker ziet het er dreigend uit. Wat is dit voor iets. Nu we eenmaal zijn gestopt met rennen, heb ik eigenlijk ook helemaal geen zin meer om verder te rennen. Ik ben kapot. Ik loopt naar het midden van de kring en kijk aandachtig rond. Bij een van de stenen zie ik zwarte rook opkomen. "Wat.." Ik trek Demi mee en we verstoppen ons ergens achter een boom, net buiten de cirkel.

Een.. mannelijk figuur verschijnt uit de mist. Hij draagt een zwart gewaad met een capuchon. Zijn gezicht kan ik niet zien, het is bedekt door een grote schaduw. Hij gaat in het midden staan van de kring en voor elke steen verschijnt nu hetzelfde zwarte rook. "Deem, we moeten weg hier." Ik trek aan haar arm, maar ze blijf emotieloos naar de zwarte gedaantes kijken. Het lijkt haast alsof ze elk moment dood neer kan vallen. "Aarde aan Demi?" Langzaam kijkt ze mijn kant op. Ze schudt even met haar hoofd en rent dan met me mee, het bos in.

Ik denk dat we nu al 10 minuten als een kip zonder kop in een bos aan het rennen zijn. Alles is toch echt beter dan in de kelder. Ik voel de buitenlucht, de wind langs mijn haren. Ik zou bijna zeggen dat ik me heerlijk voel, maar dan hoor ik Demi (en mezelf ook trouwens) zwaar ademen, dan zie ik de gespannen uitdrukking op haar gezicht en word ik er aan herinnert dat we wegrennen voor iets dat we zojuist gezien hebben. Wat het was? Demonen? Het zou allemaal kunnen. Zou die 'man' in het midden Epilenios zijn? De vrouw uit de kelder had zijn naam genoemd en meteen wist ik dat hij wel eens een heel eng persoon zou kunnen zijn. Oh wacht, het is natuurlijk geen persoon. Het is ongelooflijk.

Na nog zo'n 5 minuten rennen, doet mijn lichaam het gewoon niet meer. Ook Demi is uitgeput. Vermoeid vallen we op de grond. "Even op adem komen." Hijgt Demi. Nu ik eenmaal niet meer ren, zit verder rennen er ook niet meer in. Het voelt alsof mijn organen ergens in mijn voeten zijn beland, ik heb geen idee hoe dat voelt maar ik denk dat dit gevoel er aardig bij in de buurt komt. Ook is het pikkedonker en mijn oogleden worden zwaarder. "Een kuil." Mompelt Demi. Ik kijk haar vragend aan. "We moeten een kuil graven." Ehm, wat? We hebben zojuist meer dan een kilometer gerend, op de vlucht voor demonen en zij wilt een kuil graven? Nou dat lijkt me dus even niet. "Of wil jij gewoon in het zicht van die wezens slapen? Wakker worden terwijl je recht in het gezicht van zo'n wezen kijkt?" Ze staat op. Met tegenzin moet ik toegeven dat ze gelijk heeft. Het is alleen dat een kuil graven nu wel het laatste is waar ik zin in heb. Demi steekt haar hand uit. "Kom op." Ze glimlacht een beetje flauwtjes. "Des te eerder we die kuil graven, des te eerder je kan slapen." Ik mompel snel zoiets als oké.

-

Terwijl Demi druk aan het graven was met haar handen, wat best een heel werk is zonder schep, kwam ik op het briljante idee om met bladeren en takjes de kuil af te sluiten. Dus ik ging op zoek naar takjes, en dat was niet zo lastig in een bos dus ik kwam er weer goed van af. De kuil was best ondiep dus het zou wel claustrofobisch worden, maar nu we er eenmaal in liggen, vind ik het wel oké dat het zo klein is. Er is in ieder geval geen ruimte voor zo'n enge vrouw of man. Bedekt door bladeren en liggend in een kuil doe ik mijn ogen dicht. Ik denk aan thuis, aan m'n bed. Dat verlangen is nog nooit zo groot geweest. 


-

"Alysa.." Aardbeien met chocoladedip... "Psst.. Alysa!" Nee, blijf van mijn aardbeitjes af.. "ALYSA!" Ik open mijn ogen. "Ik hoor iets!" Ik voel me meteen klaar wakker. "Waarom.." Demi doet haar vinger voor haar mond. 

Oh oh

Demi heeft gelijk, ik hoor geritsel. Het is verdacht dichtbij. "Misschien is het wel een hert." Fluister ik, waarop Demi weer haar vinger voor haar mond doet. "Sst.." Sist ze. Het is nog steeds donker buiten, ik vraag me af hoe laat het is.

Het geritsel komt steeds dichterbij, Demi en ik proberen zo stil mogelijk te zijn.

Ik houd mijn adem in.

En van het een op het andere moment, kijken we recht in het gezicht van een angstaanjagend wezen.

Een wezen dat ik eigenlijk nog nooit eerder heb gezien, het had wit lang haar, 2 enorme pikzwarte ogen, een verschrompelt lichaam. Ik zou bijna zeggen dat ze op mijn overgroot oma lijkt, maar dan hebben we nog niet gepraat over de enorme mond van dit wezen. De donkerpaarse mond is gevuld met een paar rotte tanden, bloed stroomt uit de mond. En Demi en ik liggen er maar, we kunnen ons niet bewegen. Niet naar links. Niet naar rechts. Dus ik zag maar een optie.

Ik haal uit mijn vuist, recht in het 'gezicht' van het wezen.

Heel even is het afgeleid, het was lang genoeg om uit de kuil te springen en het op een rennen te zetten. Ik trek Demi uit de kuil en we vluchten het bos in. Dit lijkt makkelijker dan het is, natuurlijk, maar ik heb het nog niet gehad over het feit dat er verdomme een demoon achter ons aan komt. En natuurlijk rennen wij niet sneller dan een demoon! Binnen no time zijn we ingehaald. Ik word op de grond gegooid, ik weet niet wat ik moet doen.

Ik wordt vast gepakt en ook Demi kan zich niet meer bewegen. Ik weet ook wel dat een wezen met demonische krachten veel sterker is dan zo'n slap mens als ik, maar toch probeer ik me te verzetten. Succesvol? Je raadt het wel, nee dus. Met een vloeiende beweging worden mijn handen vastgebonden. Demi staat nog steeds zo stijf als een blok hout. "Demi!" Roep ik. In plaats van dat ze me nou eventjes uit deze brand helpt, maar nee hoor. "Deem!" Ik kijk haar smekend aan. Binnen een seconde komt ze uit haar trans. Ze probeert de demoon een schop te geven, maar gaat er dwars doorheen. "DOM WICHT!" Roept de demoon die me aan het vastbinden is. Hij of zij of het, begint te grijnzen. Dat grijnsje veranderde al snel in een angstaanjagende schaterlach. Ik voel me opstijgen van de grond. En binnen no time vlieg ik in de lucht. Vastgebonden aan een touw, een touw dat wordt vastgehouden door een demonisch wezen.

Het duurde niet lang voordat ik doorhad waar ik naartoe werd gebracht. Ik zag de kring van stenen onder me en al snel zag ik het mini huisje waar Demi en ik vast werden gehouden. Er was iets met die put. We waren ontsnapt en we worden nu weer teruggebracht, alsof we hondjes waren of zo. Vreselijk is dit, en dat is pas een understatement.

Voordat ik het weet vallen we op de grond. Uit het niets verschijnt er een soort windvlaag die ons het huis in 'schopt' en ons van de trap af blaast. De demoon staat daar natuurlijk al op ons te wachten met haar enge, lelijke hoofd. "Wat..." Mompel ik. Verder kom ik niet want ik word opgetild door dit engen wezen. Ik schreeuw het uit. Demi kijkt verschrikt naar me. "Alys nee!" Ik word losgelaten en zie alleen een zwart gat.

Ken je die verhalen over mensen die even dood zijn geweest? Die daarna weer gereanimeerd worden of tot leven worden gewekt met zo'n schokapparaat? Ze praten over een mooie, rustgevende witte tunnel. Ik heb daar een woord voor. Bullshit. 

----------------------------------

Hoi!

Ik heb al zo lang niks meer geupload/bijgewerkt. 

Omdat het zo lang duurde heb ik deze keer niet een hoofdstuk van 1000 woorden, maar 1800 woorden!

Ik hoop dat jullie me het op deze manier een beetje vergeven ;) 

De Kelder (Horror) VoltooidWhere stories live. Discover now