ÉÉN

236 26 14
                                    

ÉÉN
Sleepsong, Bastille
Nu – Eli

Terwijl ik de laatste slapers uit mijn ogen wreef, stapte ik het bureau binnen. Ik liep enigszins traag door de gangen, op weg naar mijn werkkamer. Onderweg groette ik een aantal collega's die ik tegen kwam. Stuk voor stuk droegen ze een beker koffie met zich mee. Ik kon me zo gauw niet bedenken wie van de mensen op het politiebureau geen koffieverslaving had en dus niet leefden van de ene naar de andere kop cafeïne bevattende vloeistof. Ik moest toegeven dat ik zelf ook niet zonder kon. Het magische goedje hield me wakker, en dat was vrij belangrijk.

Ik had al sinds dat ik me kon herinneren moeite met slapen. Ik was wat men een insomniac noemde. Mooi woord om iets te beschrijven dat bepaald niet fijn was. 's Nachts lag ik uren wakker en staarde ik onafgebroken naar het plafond boven me. Als ik al kon slapen, had ik vaak nachtmerries die me deden wensen dat ik nooit in slaap was gevallen.

Ik haalde mijn schouders op, het was niet anders. Ik was niet de persoon om heel moeilijk te doen. Over de jaren had ik geleerd dat alles wat je overkwam rustig ondergaan je veel meer opleverde dan overal boos en opgefokt over worden. Sommige mensen noemde me daarom ook wel laf omdat ik niet genoeg voor mezelf op zou komen. Ik had hen nooit geprobeerd te vertellen dat ik dat eens had gedaan, maar dat de afloop zo slecht was geweest dat ik het op had moeten geven.

Nee, het leven was niet leuk tegen me geweest. Maar tegen wie is het leven wel leuk? Dat was een vraag die ik mezelf regelmatig stelde. Voor mijn werk liep ik vaak rond in huizen waar was ingebroken, want het dagelijkse leven van een rechercheur was heel wat minder spectaculair dan dat ze in die politieseries doen geloven. Het grootste deel van mijn tijd besteedde ik aan het uittypen van verslagen over inbraken waarvan de daders zich waarschijnlijk al lang tien plaatsen verderop bevonden. Spullen die het eigendom waren van mensen die daar hard voor hadden gewerkt, waren van hen afgenomen. Dat was oneerlijk. Erger was nog de inbreuk op het veiligheidsgevoel van diezelfde mensen. Niet langer voelde zij zich veilig in hun eigen huis. Dat was moeilijk om te zien, zij sliepen vaak voor een lange tijd ook niet meer goed.

Soms is het zo dat degene die het meest verdienen, het minste krijgen. Sterker nog, soms wordt dat in deze wereld toegestaan, zonder dat iemand zich daar tegen verzet. Iedereen kent hier voor zichzelf voorbeelden van. Ik weet niet hoe een eerlijke wereld eruit zou hebben gezien, ik ken alleen de pijn die deze verdorven wereld mij heeft gebracht. Ik doe mijn best blij te zijn, echt waar, maar er zijn dagen waarop me dat niet lukt. Soms wil ik dood, weet je. Het zijn enkel gedachten, dat weet ik, maar ze zijn er wel. Ik ben een volwassen man en zou de wereld te lijf moeten gaan zonder angst en juist met moed, maar dat heb ik niet. Ik ben maar het watje dat mijn broer me altijd heeft gevonden. Hij had geen angst, o nee, en medelijden al evenmin. Maar aan hem zou ik geen voorbeeld nemen.

Hij zorgde er eerlijk gezegd ook voor dat ik een watje bleef. Hij heeft de levenskracht uit me geslagen totdat ik tot niets meer was geworden dan een zielig hoopje ellende. Ik voel me nog steeds zo, als dat kleine jongetje dat zo onwijs bang was. En dat jongetje ben ik nog steeds. 's Nachts durf ik eigenlijk niet te gaan slapen, omdat ik weet dat de nachtmerries gaan komen als ik mijn ogen sluit. De foute gedachten omsluiten me, verstikken me tot op het punt dat ik werkelijk geen adem meer kan halen.

Toch wilde ik het vuur dat uit mijn ogen gedoofd was niet laten gaan. Het was weliswaar niet langer in mijn ogen te zien, maar een beginnend vonkje zat nog altijd ergens diep in mij verborgen. Met dat kleine vonkje wilde ik het vuur in andere mensen op doen laaien en kracht bij zetten. Ik doe mijn best met alles wat ik kan mensen op hun gemak te laten voelen. Ik wil betrouwbaar en loyaal zijn, al is dit maar een voornemen. Ik probeer het de waarden te maken waarbij ik leef, echt waar.

Ik schudde mijn hoofd afkeurend. Ik ben ook zo'n grote dagdromer. Het is een karaktertrek waar je niet echt veel aan hebt, als vond ik het dromen niet vervelend. Mijn omgeving had er meer last van, als ik weer eens niet oplette en half versuft opkeek als mensen mijn naam noemden. Dan hoorde ik ze altijd wel zuchten en steunen uit irritatie. Ik kon het ze niet kwalijk nemen, het was waarschijnlijk ook vermoeiend.

LOSSE HANDENWhere stories live. Discover now