Hoofdstuk 1

1.4K 42 3
                                    

1823

Ik duwde mijn neus tussen de  bloemen en genoot van de heerlijk zoete geur. Ik had het bosje bloemen toen ik vertrok geplukt aan de rand van het dorp. Daar was een weiland die volstond met de prachtigste bloemen. Het had me een goed idee geleken om er een paar te plukken voor de bewoners van het kasteel, waar ik nu naar op weg was. 

Ik was vanochtend al vroeg vertrokken, zodat ik tegen de middag bij het kasteel zou zijn. Ik was alleen onderweg een keer verdwaald, dus het was al een stuk later en begon al te schemeren.
Zodra ik die ochtend het nieuws had gehoord dat er weer mensen woonden ik het Kasteel van het Duistere Woud, wist ik dat ik moest proberen om daar een baan te krijgen. Het was mijn laatste kans. Niemand anders in het dorp zouden mijn nog aannemen, na wat er in de fabriek was gebeurd. 

Ik rilde, niet van de kou, maar van de nare sfeer die in het woud hing. Het Duistere Woud stond bekend als een heel gevaarlijk bos, al wist niemand precies waarom. Ik was er al wel een paar keer eerder geweest met mijn vader om hout te hakken, maar ik vond het altijd al een vreselijke plek.  Het was er  altijd donker en mistig en doodstil. Je hoorde niet eens de blaadjes ritselen. Het enige dat ik hoorde waren mijn eigen voetstappen. 

Het kasteel waar ik naar op weg was stond midden in het Duistere Woud. Het had tientallen jaren leeg gestaan, maar sinds kort woonden er weer mensen. Ik kon me niet voorstellen dat er iemand midden in het Duistere Woud zou willen wonen, maar blijkbaar dacht niet iedereen er zo over.

Het kasteel doemde tussen de dikke mistwolken voor mij op. Het was een reusachtig bouwwerk met veel hoge torens. Het kasteel leek nog groter doordat het op een hoge rots was gebouwd en aan drie kanten omringd werd door water. Het kasteel zag er duister en verlaten uit. Het joeg me angst aan, maar ik wist dat ik weinig keus had. 

 Aan de voorkant liep een smal paadje omhoog de rots op dat eindigde bij de enorme toegangspoort. Met een zucht begon ik aan de klim. Na ongeveer tien minuten was ik boven en stond ik voor de houten poort. 

Ik sloot even mijn ogen om moed te verzamelen, pakte toen de verroeste deurklopper en liet die met een harde klap tegen de deur aanbonzen. Stilte, geen reactie. Ik wachtte even en probeerde het toen opnieuw, maar weer bleef het doodstil. Ik schuifelde een beetje ongemakkelijk naar achteren en verzamelde genoeg moed om het nog een derde keer te proberen. Wat nou als er niemand thuis was? Wat moest ik dan? 

Net op het moment dat ik de deurklopper wilde vastpakken, ging de deur met een luid gekraak en gepiep open. Ik keek naar binnen, maar zag alleen maar duisternis. Er was niemand. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik kon toch niet zomaar naar binnen gaan? 

Maar ik had eigenlijk geen andere keus. Dit was mijn laatste kans. Mijn familie rekende op me. Ik kon ze toch niet teleurstellen. Ik moest me over mijn angst heen zetten en dit voor mijn familie doen. Als er iemand in dit kasteel was, moest ik die te spreken krijgen, hoe dan ook. De bewoners zouden het heus wel begrijpen als ik uit zou leggen waarom ik naar binnen was gegaan. Ik twijfelde nog heel even, maar duwde toen de deur verder open en stapte de volledige duisternis in.

Vladimir (Voltooid)Onde histórias criam vida. Descubra agora