Hoofdstuk 1

64 5 1
                                    

Ik slenter door de straten. Mijn handen en gezicht zitten onder de roet vegen en mijn kleren zijn vies. De afgelopen dagen waren zwaar. Ik had nooit gedacht dat het allemaal zo zou lopen. Mijn benen zijn vermoeit en schuren de grond bij elke stap die ik zet. Het begint al donker te worden en de straatlantarens zijn al aan.. Om mij heen staan dezelfde rijtjes huizen als bij mij in de straat. De meeste hebben de gordijnen dicht. Bij een enkeling kun je nog naar binnen gluren en zien wat ze op tv aan het kijken zijn. Journaal, een of andere soap serie, een natuur documentaire of zoals veel mensen, een serie of film op Netflix. Ik wilde dat ik ook die luxe had, maar zo zit mijn leven niet in elkaar. Mijn leven is om onder een steen te schuiven, zo klein. Sinds mijn vader overleden is, is het leven niet meer zo mooi. Ik loop naar de andere kant van de straat de stoep op. Nadat ik de bocht om ben zie ik de brug. De brug is eigenlijk niks bijzonders. Ik ben er ooit met mijn vader geweest, toen was het donker en waren er wat lichtjes aan. Daar is het nu nog te licht voor. Ik loop naar de brug en kijk over de rivier van de stad. De rivier stroomt wild tussen de grote keien. Ik loop verder de brug op tot ik in het midden sta. De brug is hoog en in de verte kan je de rivier de hoek om zien stromen. Er zijn al menig ongelukken gebeurt met dodelijke afloop. Auto's die elkaar niet meer kunnen ontwijken en van de brug rijden. Of fietsers die dronken over de brug rijden en dan over de reling vallen. Ik kijk het water in en bedenkt hoe pijnlijk het moet zijn om van de brug te vallen. Of springen. Zelfmoord van deze brug is nog nooit gebeurt. Al zou het goed kunnen. Als je hier vanaf springt zal je het niet snel overleven. Misschien moet ik het doen. Misschien moet ik springen. Dan ben ik in een keer van alles verlos. Mijn leven heeft geen zin. Niemand geeft om mij en niemand zal me missen. Ik haal diep adem en loop naar een lantaarnpaal. Met behulp van de lantaarnpaal klim ik op de reling. Ik kijk de afgrond in. Waarom niet. Waarom zou ik niet springen. Waarom zou ik hier blijven. Ik heb hier niemand. Alles wat belangrijk is voor mij is van mij afgepakt. Ik adem diep in en laat de lantaarnpaal los. Ik blijf staan en kijk voor mij uit. Naar de rivier die verder het dorp in loopt. 'Wat doe je?' hoor ik achter me. Van schrik wankel ik op de reling. Hijgend grijp ik naar de lantaarnpaal. Ik klamp me eraan vast en draai langzaam om. Een jongen staat op de brug en ik zie hem bezorgd naar me kijken. 'Je was toch niet van plan te gaan springen?' vraagt hij. Ik probeer mijn ademhaling onder controle te krijgen als ik langzaam van de reling stap. Ik kijk de jongen aan. Hij heeft bruin, opgestoken haar. Zijn ogen zijn blauw en hij draagt een t-shirt met een spijkerbroek en gympen. 'Ik ben Hugo, hoe heet jij?' Mijn ogen worden groot. Wat zei hij nou net. Vroeg hij echt naar mijn naam. Dat kan niet, ik heb het vast verkeerd gehoord. Hugo zet een paar stappen dichterbij en vraagt het nog een keer. 'Wat is je naam?' Ik slik en kijk hem verbaast aan. Ik had het toch goed gehoord. Hij vroeg echt naar mijn naam. Mijn ogen worden vochtig en een traan rolt over mijn wang. Ik leun tegen de reling van de brug en kijk naar de grond. 'Waarom was je van plan te springen?' veranderd Hugo zijn vraag, als hij beseft geen antwoord te krijgen. 'Het leven', zeg ik zacht. Hij komt dichterbij en gaat naast me staan. 'Het leven valt soms niet mee, maar ik kan me niet voorstellen dat het zo slecht is.' Ik kijk Hugo aan. Ik kan niet geloven dat hij in discussie gaat. Hij zal wel een prima leventje hebben. Vader, moeder, vrienden in overvloed. Er zijn altijd mensen die het beter hebben. 'Geloof het maar', zeg ik en maak aanstalte om weg te lopen. Hugo komt voor me staan.'Vertel me alsjeblieft wat er is, ik wil graag helpen.' 'Je kunt niet helpen. Je kunt beter gewoon gaan.' Ik wil langs Hugo lopen maar hij beweegt zich met me mee. Weer gaat hij voor me staan. 'Dat weet je pas als je het vertelt hebt. Als ik dan niet kan helpen zal ik je met rust laten.' Zijn ogen kijken me diep in de mijne aan. Ze staan vriendelijk en meelevend. Ik ga niet van hem af komen zonder dat ik hem mijn verhaal vertelt heb. Met een zucht doe ik een stap achteruit. 'Oké', zeg ik en ga weer tegen de reling staan. Hugo kijkt me tevreden aan en komt naast me staan. 'Wat wil je weten.' 'Gewoon, alles wat jij aan mij kwijt wilt'. 'Niks dus', zeg ik. Hugo grinnikt. Een kleine rustgevende grinnik. Het stelt me op mijn gemak. 'Begin waar voor jou alle ellende begon.' Ik denk na. Alle ellende begon toen mijn vader overleed. Daarna ging eigenlijk alles bergafwaarts. Ik kijk naar Hugo die me afwachtend aankijkt. Niet te geloven dat ik hier over mijn persoonlijke dingen ga praten op een brug met een vreemde jongen die ik zomaar tegen ben gekomen. Het klinkt allemaal zo krankzinnig. En dat is het ook. Maar op de een of andere manier voelt het fijn. Om iemand, een vreemde, te hebben die aandacht voor mij heeft. Die naar mijn verhaal luistert en wil helpen. Ook al weet ik zelf wel dat hij nooit gaat kunnen helpen. Mijn leven is te overhoop gegooid om ooit nog een happy end te krijgen. De brug is leeg. Alleen Hugo en ik zijn er. Het is inmiddels al donkerder geworden en kleine sterren verschijnen aan de hemel. Het stromende water klinkt onder de brug en verder is het stil. Ik haal diep adem en begin mijn verhaal bij het begin.

Op de brug *voltooid*Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu