Hoofdstuk 24 - Raine

42 9 18
                                    

De dertig minuten durende wandeling leek zowel te kort als te lang. Raines vingers en benen trilden met de minuut harder en ze had het moeilijk om zich te concentreren. Twee keer viel ze bijna over een scheve steen op het voetpad, nog een andere keer werd ze bijna aangereden door een dronken fietser.

In gedachten zag ze de oostpoort voor zich. Het grote traliehek. De prikkeldraad. Het bedieningspaneel dat ze onmogelijk zelf kon kraken.

De telefoon die ze vermoedelijk van één van Isabella's handlangers had gekregen leek te branden in haar broekzak. Ze was zich heel bewust van de manier waarop het toestel tegen haar been schuurde wanneer ze een stap vooruit zette.

Aan Maddie dacht ze ook. Aan haar stem toen ze de telefoon opnam. De manier waarop Raines hart was gebroken toen ze besefte dat ze beter wel langs was gegaan, dat ze zo dom was geweest en ze zich over haar twijfels heen had moeten zetten.

Ze wilde er niet bij stilstaan, bij de "wat als", maar ze kreeg het niet uit haar hoofd. Wat als ze geweigerd had Isabella te helpen? Wat als Madelyn haar eerder verteld had dat ze haar pak had?

Ze viel bijna weer over een losse steen. Ze bleef staan, sloot haar ogen, ademde diep in. Na een paar keer in en uit geademd te hebben, balde ze haar handen tot vuisten. Al haar stress en nervositeit balde ze tot een prop tussen haar ribben. Ze kon de draden voelen, het vuur, de knopen die gelegd werden terwijl ze alles samenduwde.

Toen haar vingers en benen eindelijk gestopt waren met beven, stopte ze met proppen en ontwarde ze de draden weer. Ze hakte ze in twee en stuurde ze naar haar armen, met pure wilskracht, concentratie en controle.

Haar vingers vulden zich met vuur, haar handpalmen werden platformen. Ze opende haar ogen weer. Haar vingers gloeiden oranjerood in de duisternis. Op haar handpalmen balanceerden nu twee vlammen. Ze liet ze groeien, krimpen, over haar handen glijden en uiteindelijk langs haar vingers uitdoven.

De kou beet aan haar huid toen de warmte verdwenen was. Ze zette haar muts weer goed op haar hoofd, plooide wat aan de rand waarmee ze later eventueel haar gezicht zou bedekken en stak vervolgens haar handen in de zakken van haar jas. Handschoenen was ze helaas vergeten.

Er was niemand in de buurt. Niemand riep dat ze een mutant was. Niemand had het gezien.

Ze zette haar weg voort. Ze was inmiddels bijna in twee derde van haar wandeling, bijna bij het park waar ze haar telefoon en chip achter zou laten bij een bankje of in een vuilbak. Hopelijk was dat niet te verdacht.

Zolang ze maar genoeg tijd had om de mutanten uit te breken. Eens dat gebeurd was, mocht de AMO haar wel komen zoeken. Dan zouden ze haar niets meer kunnen maken.

Toen ze bij het park aankwam, schuilgaand in de schaduwen, hoorde ze op een afstandje muziek door boxen knallen. Mensen feestten, lichtjes brandden, lakens lagen verspreid over het gras. Het leek de nasleep van een filmavond met groot scherm te zijn.

Ze neuriede het nummer dat aan het spelen was zachtjes mee, terwijl ze over de paadjes tussen de bomen doorliep. Bij een bankje onder een kale treurwilg stopte ze. Dit was haar favoriete plekje. Afgezonderd. In de zomer kon ze zich achter de bladeren verstoppen in haar eigen cocon. De meeste mensen zaten tenslotte liever op de open plek.

Raine haalde het plastic zakje uit haar broekzak tevoorschijn. Ze had nog twintig minuten voor ze bij de gevangenis verwacht werd. Tijd genoeg.

Haar vingers jeukten om haar telefoon uit het zakje te halen zodat ze kon kijken of Madelyn nog gebeld of gestuurd had. Het mocht niet. Dan zou ze misschien de neiging krijgen om rechtsomkeer te maken. In plaats van haar telefoon nog een blik waardig te keuren, legde ze het zakje op de grond tegen de poot van het parkbankje.

Over Macht en MenselijkheidWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu