Hoofdstuk 8

325 21 6
                                    

Ik kijk rond, de arena. De arena waar ik de rest van mijn leven door ga brengen. Ik heb moeite om me staande te houden op de plaat. Voor me, de bekende Hoorn des Overvloeds. Met wapens in de inham, op de vlakke grond waar geen een grassprietje durft te groeien, staan hier en daar wat kisten met rugzakken erop. Ik bestudeer de rugzakken, er zijn oranje en zwarte. Ik besluit voor de zwarte te gaan. Hij is wat kleiner, dus makkelijker mee te nemen en de kleur valt ook niet zo op. In de Hoorn des Overvloeds zie ik een hek met daarop speren, die moet ik straks te pakken krijgen. Ik kijk rond waar alle tributen staan. We staan in een halve kring rond de Hoorn des Overvloeds, achter ons ligt een riviertje, als een soort cirkel om de hoorn heen. Zo lijkt het net een eiland waar we op staan. Rondom het riviertje ligt een grasvlakte van ik gok zo twintig meter, daaromheen ligt een bos met hoge bomen. “Nog zestig seconde” Ik schrik van de zware stem van de spelmaker. Snel zoeken mijn ogen Phox. Hij staat zo’n tien meter van me vandaan, tussen ons zitten nog vier andere tributen. Ik begin te hijgen, het is hier heel warm en benauwt. Ook zoek ik Dayo, ik wil niet te dicht bij hem zijn, maar de spelmakers denken daar anders over. Er zit maar één tribuut tussen ons in. Ik bijt op mijn lip. Hij zal meteen naar de Hoorn rennen en zwaarden of speren pakken. Ik laat mijn speren maar liggen, ik ga alleen voor de rugzak die zo’n tien meter voor me ligt. Daar zit hopelijk levensreddende middelen in, drinken, eten, misschien wel een mes. Mijn oog valt op de hoorn, daar boven op staat een blok die aftelt. Nog 34 seconden, nog 33, 32. Mijn hart, hij bonkt zo hard, dat hij er bijna uitvliegt. Ik heb het gevoel dat ik aangekeken word. Ik kijk naar Phox, omdat ik denk dat hij me aan kijkt, maar dat doet hij niet. Wie dan? Wie wil zijn aandacht nu aan mij besteden? Opeens weet ik het, ik zoek haar. Alice. En ja, ze kijkt. Ze beweegt haar hoofd naar de speer, ik schud mijn hoofd. Ik red dat niet, ik kan er wel heen. Maar hoe moet ik terug? Ze knikt, ze beveelt me soort van. Ze kijkt me ineens boos aan en schud nog een keer met haar hoofd naar de speer. Nu knik ik, met z’n tweetjes hebben we wel meer kans. “Nog tien seconde” Ik richt mijn hoofd op de Hoorn, mijn ogen op de speer. Mijn voeten stevig op de plaat, ik buig door mijn benen en knijp mijn handen tot vuisten. Nog 9 seconden, nog 8, 7. Ik sluit mijn ogen, probeer rustig in en uit te ademen en wacht op de gong. Bij nog drie seconden te gaan doe ik mijn ogen open. “Dames en heren, de vierentwintigste Hongerspelen zijn begonnen!

Ik ren van mijn plaat af, langs de rugzakken naar de Hoorn, naar mijn speren. Als ik naar rechts kijk zie ik Alice ook naar de Hoorn rennen. Ik kom als eerste bij de hoorn aan, dan komt Alice ook. We pakken allebei een speer en gooien die naar mensen die naar ons toe komen rennen. Ik gooi hem in zijn nek. Het ziet er pijnlijk uit. Ik krijg kramp in mijn buik. “Ik heb iemand vermoord!” Nee, nee, nee dit kan niet! Ik heb iemands leven net afgepakt. De jongen ligt bloedend op de grond, hij maakt kleine schokkerige bewegingen. Maar ik heb geen tijd om hier te staan huilen, ik moet verder, want Dayo is nu ook bij de Hoorn aangekomen. Ik pak nog een speer en ren dan weg. Alice blijft nog bij de Hoorn. Ik zoek Phox terwijl ik ren, maar ik zie hem nergens. Ik kom nu bij de ring met de rugzakken. Er komt een ander meisje met rood haar aangerend. Ze wil duidelijk de rugzak ook, maar dat mag niet gebeuren. Ik ren nog harder, maar dan ik voel een steek ik mijn schouder. Ik werp snel een blik naar mijn bloedende schouder. Ik gil, een mes. Ik val op de grond en het meisje rent met de rugzak vandoor. De pijn, hij is onbeschrijflijk. Ik trek met een ruk het mes uit mijn schouder. Ik gil het uit, maar ik moet verder. Dus probeer op te staan, maar tot mijn verbazing zie ik Phox staan, alsof hij net gegooit heeft. In zijn andere hand, dezelfde messen die ik in mijn schouder had. Dit kan niet, heeft hij zonet een poging gedaan om zijn zusje te vermoorden? Ik kijk hem ondankbaar aan en pak dan een oranje rugzak en ren weg. Ik kom bij het water, hij is zo’n drie meter breed. Er is alleen een probleem, ik kan niet zwemmen. Maar zonder twijfel spring ik het water in, ik spartel, maar het lukt me om mijn hoofd boven water te houden. Ik probeer zo rustig mogelijk naar de overkant te zwemmen. Ik gooi mijn rugzak naar de overkant, dat scheelt toch minder gewicht. Mijn kleren kunnen tegen water, want ze worden niet heel zwaar. Opeens word ik naar beneden geduwt, zonder dat ik adem heb. Een jongen slaat me met zijn vuist tegen mijn kaak. Ik wil gillen, maar dan zal ik verdrinken. Ik spartel om naar boven te komen, maar helpt niet. De jongen blijft me slaan. Ik herinner me ineens dat ik nog een speer heb. Ik trek met een ruk mijn arm uit zijn hand. Ik pak mijn speer en begin in zijn buik te porren, mijn zuurstof raakt op, maar ik moet door. Ik doorboor zijn buik, nu drijft hij naar boven. Snel probeer ik weer naar boven te zwemmen, maar mijn zuurstof is weg. Ik geef het op, dit is mijn einde. Sorry pap, sorry mam, sorry Jayden, Phox, Pearl, Pheor en Mace. Dit is mijn einde.

Let the 24th Hunger Games begin [ herschrijven ]Where stories live. Discover now