Hoofdstuk 11

334 22 8
                                    

Er rolt een traan over mijn wang als ik het kleine meisje op de grond, met een lijk bleek gezichtje voor zich uit zie staren. Ik twijfel geen seconde en ren naar haar toe, het meisje uit 5 staat nog bij haar. Ze kijkt met een geschrokken en bang gezicht naar me. Ik ben zo boos, dat ik mijn speer niet meer onder controle heb. Ik gooi hem, maar hij mist. Ze duikt net weg en mijn speer valt verderop in een boomstam. Als ze opkijkt wil ik naar haar toe rennen, maar het gaat niet. Mijn voeten staan vast genageld aan de grond. Het meisje rent weg, ik kan haar niet meer doden. Ik zak op de grond, voor Alice. Haar gezicht zo bleek dat je haar in de sneeuw niet zou herkennen. In het linkerdeel van haar nek zit een mes en haar nek is blauw. De tranen stromen nu over mijn wangen, een voor een druppelen ze nu op haar lieflijke gezichtje. Ik strijk een plukje van haar haar dat nog voor haar gezicht zat achter haar oor. Ik druk een kusje op haar voorhoofd en sluit haar ogen. Haar tengere lichaampje is nu nog beter te zien, ze heeft het slecht gehad in District 12. Slechter dan bij ons. Ik kan wel schreeuwen, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Behalve wat rare geluiden van mijn gesnotter en gesnik. Ik realiseer me dat ze echt dood is. Nooit meer kunnen praten, nooit meer haar vrienden en familie kunnen zien. Nooit meer gewoon kunnen leven. Ik denk aan haar ouders en vrienden, die nu voor de televisie zitten en kijken hoe een dierbare op de grond ligt. Die nooit meer terug kan komen naar huis. Mijn ogen kunnen niet stoppen met tranen, ik vraag me af waar al dat water vandaan komt. Het liefst wil ik haar in mijn armen houden, haar een veilig gevoel geven. Maar nu ze niets meer voelt of hoort heeft het misschien geen zin meer. Ik zet de gedachten uit mijn hoofd, nou ja. Eigenlijk wil ik niet geloven dat ze dood is. Ik ben zo verdrietig, hoe kunnen ze nou zo klein tenger meisje dood laten gaan. Ookal was ze langer dan mij, ze blijft klein. Ik bedenk me waar ik begraven zou willen worden. Ik ga geen gat graven, want ze komen de doden ophalen met een hovercraft. Ik denk na. Ik kijk om me heen om te kijken of ik haar ergens heen kan tillen. Water. Het riviertje waar Taylon waarschijnlijk aan het vissen was. Er drijft een lelie op, ik besluit die te pakken en op haar buik te leggen. Ik duw haar voorzichtig naar het water en laat haar drijven. Het water staat bijna stil als mijn vingertoppen haar lichaam verlaten. Ik sluit mijn ogen en draai mijn rug naar haar toe. Een kleine traan weet via mijn ooghoek te ontsnappen. Ik laat hem via mijn wang naar mijn kin rollen. Het is zo stil dat je het druppeltje hoort vallen op een blad dat op de grond ligt. Maar dan hoor ik gekreun, heel zachtjes en snel achter elkaar. Er valt een rust van ongeveer twee seconden en dan gaat het weer verder. Ik kijk rond maar zie niets, niets in de buurt. Langzaam verschuif ik naar mijn speer en maak een snelle beweging, waardoor ik klaar sta voor de aanval. Met mijn zwetende handen probeer ik de stalen speer vast te pakken. Hij is koud, koud en schoon. Alleen aan de punt zit wat bloed, maar dat is alles. Ik denk aan de tributen wie ik heb gedood met deze speer. De tribuut uit 11, 4 en nu ook 5. Het doet zo pijn als ik er aan terug denk, ik heb mensen gedood. Ik heb hun vrienden en familieleden zo verdrietig gemaakt, ze zullen me haten. ‘Silver...’ Hoor ik zacht. ‘Silver?’ Ik kijk rond, wie weet mijn naam? Ik kijk langs mijn speer die blaadje voor blaadje afgaat. Niets. ‘Silver leef je nog?’ De stem is nu iets duidelijker geworden. ‘Silver, zeg dat je nog leeft.’ Taylon. Taylon leeft nog! Mijn mondhoeken draaien langzaam omhoog. ‘Taylon?’ fluister ik. ‘Silver! Je leeft nog.’ ‘Waar ben je?’ vraag ik voorzichtig. ‘Heel even komt er geen antwoord. Ik tuur rond om te kijken of hij ergens is. ‘Achter een heuvel,’ antwoord hij. Heuvel, heuvel, heuvel. Ik zie niets. Nergens. Of wel? Mijn hoofd tolt, ik kan me niet meer concentreren. Ik zie allemaal kleurtjes en hoor de vogels weer fluiten. Ik sluit mijn ogen, ik word eigenlijk gedwongen om dat te doen. Als ik ze weer open doe zie ik geen bos, geen kleuren. Ik zie mijn District. District 9. Ik voel het briesje wat ik daar ook altijd voelde, het duwt mijn haar - dat nog steeds in een staart zit - naar achteren. Ik zie een lange laan, met aan mijn linker kant boerderijen. De boerderij van boer Stenley is er ook. Ik loop er langzaam naartoe een kijk door het raam. Boer Stenley zit in een schommelstoel een beetje heen en weer te schommelen. Met zijn vinger tikt hij op de stoel een regelmatig deuntje. Ik kijk hem lang aan, maar hij ziet me niet. Ook niet als hij zijn hoofd omdraait en recht in mijn ogen kijkt. Ik schrik, tot mijn verbazing heeft hij geen ogen. Er zitten alleen nog maar zwarte donkere gaten. Ik deins achteruit en bots tegen een hond aan die hard begint te blaffen. Hij heeft ook geen ogen meer. Wat is hier aan de hand? Ik moet hier weg! Ik ren, naar mijn huis. De deur is zoals altijd open dus ik kan zo naar binnen lopen. Er is niemand, volgens mij. De keuken en de woonkamer zijn leeg en in de tuin is ook niemand te bekennen. Wat is dit? Was alles een grote nachtmerrie? Ben ik nu gewoon aan het eind van mijn droom? Ik word waarschijnlijk pas wakker als ik in mijn bed lig, dus besluit naar boven te gaan. Als ik mijn slaapkamer kom zie ik niemand. Alle bedden zijn leeg en opgemaakt. Ik ga op mijn bed zitten, hij veert nog precies hetzelfde als eerst. Als ik nou ga liggen, ga slapen, word ik wakker en dan is de dag van de Boete. Ik word niet getrokken, Phox wordt niet getrokken. Ik heb, Pearl, Pheor, Cledore én Alice en Taylon nooit gekend. Alice leeft ook gewoon nog, ik zucht diep en kruip onder de dekens. Ze zijn zachter dan ik had verwacht, maar er mist wat. Mijn moeder, vader, Phox en Jayden. Ik mis hun, waar zijn ze? Ik sluit mijn ogen en probeer in slaap te vallen, maar het lukt niet. Het is opvallend stil hier, ik hoor niet eens geruis van verplaatsende lucht. Dan hoor ik wat, zachtjes getik. Het zelfde ritme als boer Stenley net ook tikte. Het blijft maar verder gaan, het stopt niet. Waarom? Na een tijdje kan ik er niet meer tegen en ga ik op zoek naar wat het zou kunnen zijn. Het huis is een stuk enger nu er niemand is. Hoe dichter ik bij de trap kom, hoe harder het getik wordt. Ik loop zachtjes de trap af. Mijn handen beginnen mijn korte arena broekje te zoeken om aan te frummelen. Dat doe ik altijd als ik bang of zenuwachtig ben. Als ik van de trap af ben gekomen zie ik niemand in de keuken en loop door naar de woonkamer. Ik schrik, daar zitten ineens vier mensen. Mijn moeder, mijn vader, Phox en Jayden. Wat doen zij ineens hier? Ik zie het kleine voetje van Jayden op de grond tikken, het getik wat ik net hoorde. Mijn vader doet met zijn vinger mee, mijn moeder opponeert haar vingers op het zelfde ritme en Phox knikt ook mee. Dan hoor ik Jayden wat zeggen: ‘Silver.’ Een kleine glimlach verschijnt op mijn gezicht. Phox herhaalt het ook: ‘Silver.’ Ze missen me! Mijn vader en moeder zeggen het nu ook. Op het zelfde ritme, allemaal tegelijk. Achter elkaar, zelfde toon. ‘Silver, Silver, Silver,’ is het enige wat ze uit hun mond krijgen. Ik stap zachtjes achteruit, dan draait Phox snel zijn hoofd om en zie ik zijn gezicht. Onder de schrammen, zijn ogen zijn er ook uit. Ik schrik en gil heel even. Mijn moeder draait haar hoofd nu ook om, ze ziet er hetzelfde uit als Phox. Mijn ogen worden vochtig, ik wil weg rennen maar de deur achter me slaat met een klap dicht. Jayden en mijn vader staan op en lopen naar me toe. Hun gezichten zijn er minstens zo slecht aan toe. Jayden wankelt als gewoon nog bij elke stap, maar het kan me niet schelen. Ik moet hier weg! Ik duw de deur open en ren door de keuken naar buiten. Als ik buiten aankom zie ik dat er nog meer mensen zijn, zonder ogen. Ik ren de kant uit waar niemand loopt, waar niemand is om me te pakken. Terwijl ik ren kijk ik naar achter, de mensen uit 9 zijn lang niet zo snel als ik ben. Ze schuifelen maar een beetje naar voren. Dan bots ik tegen iets aan waardoor ik op de grond val. Ik kijk naar boven en zie iemand staan. Het is River, de zoon van boer Stenley. Hij steekt zijn hand uit, ik pak hem omdat ik hem vertrouw. Het is het enige mens met ogen. ‘Silver?’ Ik knik en hijg, dit is niet het moment om te praten. Maar zijn mooie blauwe ogen. Ik mis hem zo. Ik geef hem een knuffel. ‘River?’ Hij duwt me van zich af en kijkt me raar aan. ‘Nee ik ben het, River!’ Nu kijk ik hem raar aan. ‘Ja dat zei ik, River.’ ‘Maar ik ben geen River, ik ben River!’ Wat? Ik raak helemaal in de war. ‘River. R-i-v-e-r,’ zegt hij. Ik snap er niets meer van. Hij begint haastig om zich heen te kijken en dan pakt hij me stevig bij mijn schouders vast. ‘Ik ben het River, van Blue!’ Blue? Wat heeft Blue hiermee te maken? ‘Blue die je net het water in hebt geduwt!’ Maar, ik heb Blue het water niet in geduwt… Blue is Alice, dus River is Taylon! ‘Ben je River?’ vraag ik, ik schrik van mijn vraag. Ik probeer Taylon te zeggen. ‘Ik bedoel, River. Ben je River?’ Waarom kan ik Taylon niet meer uitspreken? Hij begint me door elkaar te schudden, terwijl de mensen uit 9 steeds dichterbij komen. De ogen van River vervagen tot er niets meer van over blijft. Ik zak om de grond. Dit is een toneelstuk, één groot toneelstuk van de spelmakers. Ze hebben me dit laten denken. Ze hebben me dit laten geloven. Ze hebben me dit laten zien. Maar het is allemaal nep. Het is allemaal nep.

Let the 24th Hunger Games begin [ herschrijven ]Opowieści tętniące życiem. Odkryj je teraz