2. Hulpdienst

9 2 0
                                    

Ik ben allergisch voor de kleur zwart. Het doet me te veel denken aan begrafenissen en ik ben ook allergisch voor begrafenissen en alles wat met begrafenissen te maken heeft. Een kist die in de grond in wordt gebracht, mensen die gaan vertellen, onbekende mensen, en het enige wat ik hoor is het stemmetje in mijn hoofd dat zegt: 'Ik wil hier weg, ik wil hier weg, ik wil hier weg...'

Ik staar naar de zak met al mijn zwarte kleren. Ik wil de zak uit het raam gooien, verbranden, zo hard weggooien dat het een baan rond de aarde beschrijft. Want ik ben er eindelijk achter gekomen wat mijn vader bedoelt met zijn appel-rond-de-aardeproject. Als je een voorwerp hebt, bijvoorbeeld een appel, en het zachtjes voor je uit gooit, belandt het een klein stukje verderop op de grond. Maar als je hetzelfde voorwerp wat harder weggooit, blijft het eerst een tijdje rechtdoor vliegen voordat het op de grond belandt. Dus als je maar hard genoeg gooit, zal het voorwerp in een baan rond de aarde vliegen. Klinkt simpel, als je de mensen die gewond raken er niet bij telt. Ik denk niet dat mensen een appel als doodsoorzaak willen hebben. Doodsoorzaak, dood, begrafenissen... Ik moet die zak echt kwijt.

Als ik mijn zwarte schoenen en een zwart jurkje in de zak heb gestopt, ga ik op bed zitten en bel ik de hulpdienst. Mirren neemt vrijwel meteen op.

'Sera! Ik dacht dat ik nooit meer iets van je zou horen!'

Ik slik even. Wat ben ik toch een slechte vriendin. 'Sorry,' zeg ik. 'Ik had je veel eerder moeten bellen.'

'En mijn telefoontjes opnemen,' zegt Mirren.

'Ja, ja ik weet het. O, ik ben echt een vreselijke vriendin.' Ik laat me zuchtend achterover vallen en sluit even mijn ogen om de opkomende hoofdpijn tegen te gaan.

'Wacht, ik kom naar je toe. Je weet dat ik niet boos op je kan zijn.' Na die woorden hangt Mirren op en even later zitten we samen op mijn bed.

'Waarmee kan ik je van dienst zijn?' vraagt Mirren grappend. Ze heeft zoals altijd weer een perfect jurkje aan en hakken waarmee je makkelijk iemand mee zou kunnen vermoorden. Iedereen denkt dat Mirren hakken draagt omdat ze mooi zijn. Ze moesten eens weten...

Ik wijs naar de zak met zwarte kleren. 'Ik ben allergisch voor zwart.' Ik merk nu pas hoe racistisch dit klinkt. 'Vooral in kleding,' voeg ik er aantoe. 'Maar ik kan gewoon geen afstand nemen van zoveel kleren, en tegelijkertijd heb ik heel veel zin om het te verbranden.'

'O, is dat alles? Want ik heb ook wel zin om iets te verbranden,' zegt Mirren. Ze haalt een voor een de kledingstukken uit de zak om ze vervolgens weer terug te stoppen. 'Heel deprimerend, ja.'

Ik staar naar Mirren en de kledingstukken. Mijn hele slaapkamer ziet er deprimerend uit. Vol deprimerende romans en deprimerende gedichten die ik aan de muur heb gehangen. En een foto van mij en mijn moeder op mijn vierde verjaardag, toen ze mij een enorm poppenhuis had gegeven, net voordat ze wegging. Mirren volgt mijn blik en stopt met het bekijken van mijn deprimerende kleding.

'Ik dacht echt dat ze terug zou komen,' mijn stem trilt. Mirren komt naar me toe, slaat haar armen om me heen en dan stort ik in. Ik begraaf mijn neus in haar shirt en al snel is een groot deel van haar jurkje doorweekt. Sinds de begrafenis heb ik niet meer gehuild en het voelt enigszins als een opluchting.

'Ik heb je echt gemist, Mir,' fluister ik door het snikken heen. 'Het spijt me.'

'Het is al goed, het is al goed. Je weet dat ik er altijd voor je ben.'

Ik knik en zo blijven we een tijdje zitten, totdat ik alle emoties van de afgelopen twee weken eruit heb laten stromen en ik weer een beetje rustig ben. Mirren stelt voor om naar de boomhut te gaan en ik stem in.

~*~

Het is mooi weer en de zon laat mooie weerspiegelingen achter op het meertje. Mirren en ik zitten in de boomhut, kijken door het gat dat als raam dient en vergeten even het feit dat we allebei zeventien zijn en eigenlijk op zoek moeten gaan naar een woning voor als we van school af gaan. In plaats daarvan genieten we van de zon in onze oude, vertrouwde boomhut.

'Ik heb echt geen zin in maandag,' zeg ik na een tijdje. 'Allemaal mensen die ik nauwelijks spreek en die dan zeggen hoe erg ze het voor me vinden en dat ze het begrijpen. Maar ze kunnen het niet begrijpen. Zij hebben niet dertien jaar gewacht op het bericht dat je moeder is overleden.' Met mijn vinger maak ik figuurtjes in het stof op de planken. 'En bovendien is school niet bepaald mijn favoriete plek om te zijn,' voeg ik eraan toe.

Mirren en ik gaan allebei naar school in Atlanta, omdat er in het dorp geen school is. Mijn moeder woonde slechts twintig kilometer van die school af, maar dat heb ik al die tijd niet geweten. Ik snap ook gewoon niet hoe ik haar nooit heb kunnen zien. Ja, de stad is erg groot en ze woonde in een wijk waar ik bijna nooit kwam. Maar toch, zou ze nooit in de buurt zijn geweest? Zou ze me ontlopen hebben? Heeft zij mij misschien wel gezien, maar ik haar niet? Ik vind het zo stom dat ik dat nu niet meer kan vragen.

Mirren volgt met haar ogen een vliegje dat rond de boomhut vliegt, maar ze jaagt hem niet weg. Mirren is nogal een natuurliefhebber en -activist. Ze is vegetariër en zit bij Greenpeace. Als je ook maar één spinnetje doodslaat, staat Mirren de boswachter voor je deur om je persoonlijk met een boom in je gezicht te slaan.

'Nee, snap ik,' zegt ze. 'Vreselijk. Zeg iets nuttigs en eerlijks of zeg gewoon niks.' Vervolgens draait ze zich samenzweerderig naar me toe. 'Maar we hebben wel een nieuwe jongen in de klas.'

Ik rol met m'n ogen. Een nieuwe jongen. Leuk. Straks is hij super lelijk en praat hij over de varkens die hij houdt op zijn boerderij. Nee, bedankt. Kennismaken met nieuwe mensen is één ding, maar kennismaken met een boer...

'Hoe denk jij dat hij eruitziet?' vraagt Mirren.

Ik denk even na. Hoe ziet een boerenjongen eruit?

'Ik denk dat hij klein is,' zeg ik. 'En dat hij puisten heeft. En dat hij naar koeien ruikt.'

Mirren kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Dit is niet echt de prins-op-het-witte-paardbeschrijving die zij waarschijnlijk in haar hoofd heeft.

'Ik denk dat hij lang en gespierd is,' zegt ze. 'En dat hij elke dag met een paard naar school komt en de deur openhoudt voor elk meisje.' Mirren kijkt dromerig voor haar uit en ik proest het uit.

'En ik dacht dat ik te veel romans had gelezen.'

Ik denk aan alle versleten boeken, opgestapeld op random plekken in m'n kamer. Mijn kamer is de rommeligste kamer van het hele huis. En dat zegt heel wat als je met je vader en je broer woont. Overal in mijn kamer liggen papiertjes met mislukte gedichten, oude boekenleggers, glazen waar in de vorige eeuw iets van frisdrank in zat, kleren die in de was moeten en die romans dus. De hoofdpersoon van zo'n roman gaat altijd door een moeilijke tijd, maar het eindigt met de liefde die alles net iets lichter maakt. Het is fijn om me te kunnen verplaatsen in een fictief persoon, dat zijn de enige personen die een soort van weten wat ik doormaak. Het enige verschil is dat er bij mij geen liefde komt die alles net iets lichter maakt.

'Ik moet zo maar eens gaan.' De vlieg is weggevlogen en Mirren staat op. 'Als je zeker weet dat je die kleren wilt verbranden, kun je altijd de hulpdienst bellen.'

Ik knik en glimlach naar haar. Ze pakt haar tas van tweehonderd euro die ze altijd bij heeft - zonder iets erin, gewoon voor de sier - en klimt de oude, krakende boomhut uit. Onze boomhut.

Ik blijf nog even zitten en laat de wind door mijn haren gaan. In de verte hoor ik een trieste, maar mooie, pianomelodie. Ik laat mijn tranen, die ik al die tijd heb ingehouden, gaan, totdat het melodietje voorbij is en loop vervolgens in de koude avondwind alleen naar huis.

Van de hemel naar benedenWhere stories live. Discover now