Hoofdstuk 28

26 2 5
                                    

Chris had het al vaker tegen hem gezegd in de afgelopen vierentwintig uur, maar Wim had hem niet willen geloven. Guus was zijn beste vriend, en zou nooit een vlieg kwaad doen. Dat had hij zichzelf de hele tijd wijsgemaakt. Maar nu Guus weggerend was en er vijf mensen dood waren gegaan voor hij teruggekomen was, was het overduidelijk: Guus was een moordenaar geworden. Hun vriend, hun kameraad, hun vertrouweling... hij had ze verraden. Hij was een monster geworden.

Maar het moment was nu toch daar, het moment dat ze, ondanks het feit dat ze niet dood hadden willen gaan, nooit hadden willen bereiken. Er waren nog drie overlevenden over: Guus en zij. Wat nu? Wellicht zouden ze met z'n tweeën Guus kunnen ontwapenen, maar daarna? Zouden ze hem dan dood moeten maken? Hij was een verschrikkelijk persoon, dat klopte. Maar ze waren ook al achttien jaar met elkaar bevriend, en er was niemand met wie Wim zo'n goede band had gehad als met Guus.

En als Guus er niet meer was, wat dán? Dat was een nog moeilijker vraagstuk. Dan zouden alleen Chris en Wim er nog zijn, en zouden zij ervoor moeten zorgen dat er een winnaar zou komen. Maar op welke manier? Steen papier schaar, waarna de verliezer die afgrond verderop indook? Of konden ze een manier bedenken waarop ze beide winnen konden? Het spel zo lang mogelijk uitrekken, en ervoor zorgen dat de spelleider zijn geduld zou verliezen, en hen zou laten gaan? Of dreigen met een dubbele zelfmoord, opdat er helemaal geen winnaar zou zijn? In de Hongerspelen had dat gewerkt, maar ja, dat was een film. Dat was fictief. Dit was echt, nee, dit was geen boek of actieverhaal: dit was de werkelijkheid.

Of wellicht moest één van de twee zich voor de ander opofferen.

Wellicht moest Wim dat maar doen. Dan zou Chris verder kunnen gaan, en een mooi leven kunnen leiden, met dank aan zijn vriend. Dat voelde als een nobel streven.

Plotseling voelde hij Chris' hand op zijn schouder. Wim draaide zijn hoofd naar hem toe. Zijn bruine ogen staarden in de heldere blauwe van Chris, en een gevoel van broederschap spoelde over hem heen. ''Ik ben er voor je, man'', zei Chris tegen hem. Wim knikte. Ze zouden later over het probleem nadenken. Nu moesten ze voor elkaar gaan vechten, voor elkaar gaan strijden, en tegen Guus.

Ze moesten nu op zoek naar een wapen. Hoewel het wellicht mogelijk zou zijn om Guus' bijl uit zijn handen te rukken – het bleef een wapen met een behoorlijk lang handvat – zouden ze de grootste overlevingskans hebben als ze zichzelf al vanaf het begin zouden kunnen verdedigen. Maar waar zouden ze de wapens vandaan halen? Die kistjes met wapens werden vanaf dag twee al niet meer achtergelaten. Of zouden die kisten er nog steeds staan, zouden er nog steeds wapens inzitten? Dat zou eigenlijk niet uitmaken, ze mochten toch niet meer dit bosgebied uit. Op zoek naar een grote steen dus, ofzo. Eéntje waarmee ze Guus op zijn schedel zouden kunnen slaan.

Wims oog viel op een boom in de verte. Wat zag hij? Tegen de boom aangeleund zat een kleine jongen, zonder hoofd. Wim wilde er bijna door wegkijken, het aanzicht maakte hem immers kotsmisselijk. Toch deed hij dat niet. Want wat lag er op de grond naast het lijk? Wim kneep zijn ogen dicht. Even vervloekte hij zichzelf. Hij was al een tijdje te koppig geweest om een bril aan te schaffen voor zijn achteruitgaande zicht.

Naast de boom lag een man met donker haar en een stoppelbaard. Guus. Lag hij te slapen? Het zal toch niet? Zou het een valstrik zijn? Ze moesten hier gebruik van maken, zo'n moment zouden ze niet meer krijgen! Langzaam liep Wim verder op het lijk af, naar de boom toe, zijn ogen nog altijd strak op Guus gericht. Maar elke stap maakte zijn zicht scherper, en al snel begon de realisatie er bij hem in te hakken.

Het was niet Guus. Vanaf een afstandje had het op hem geleken ja, maar dit was niet de man voor wie ze aan het uitkijken waren. En op het moment dat Wim naar de boom jogde, op dat moment, werd de microfoon aangezet.

''Kandidaat Chris doet niet meer mee. 2 spelers resterend.''

Wim stopte met lopen. Nee. Nee. Nee. Nee. Nee. Nee. Nee. Nee. Nee. Hij draaide zich om, zijn ogen al snel naar de grond afdwalend. Daar lag hij. Zijn laatste bondgenoot. Zijn vriend, een vriend van wie hij gedacht had dat ze hun hele leven samen zouden zijn. Chris. Hij was dood. En achter het lijk, achter het lichaam van Chris...

Iedereen was dood nu. Al die mensen die vier dagen geleden in die zaal hadden gestaan, iedereen die zich voor dit spel opgegeven had, elke persoon die hieraan meegedaan had... was dood. Iedereen, behalve hij, en behalve de persoon die twaalf meter voor hem stond, achter het lijk van Chris. En voor het eerst, voor het eerst in zijn hele leven, zag hij Guus aan voor wie hij echt was. Dat gezicht, dat gezicht dat hij zijn hele leven in verband had gebracht met veiligheid, begrip en steun, was nu een verschrikking. Die keer dat zijn oma overleed, die keer dat hij verdrietig was omdat hij kaal werd, die keer dat één van zijn tenen geamputeerd moest worden: altijd was Guus er voor hem geweest. Hij had hem een lach en een traan gegeven, een goed gevoel en een hechte band die niet gebroken kon worden. En voor het eerst had hij zijn masker afgedaan.

Wim herinnerde zich dat hij tien minuten geleden niet had geweten of hij Guus pijn kon doen. Daar stond hij nu niet langer bij stil.

Schreeuwend als een holbewoner sprintte hij op Guus af, en de adrenaline gierde door zijn lijf. Hij kon zien dat Guus het niet verwacht had, want zijn bijlslag was veel te laat, en voor hij het wist had Wim hem onderuitgehaald en Guus op de harde bosgrond onder hem geramd. Zijn knie legde hij op Guus' linkerarm, en met zijn linkerhand probeerde hij zijn pols vast te drukken, opdat Guus hem niet met zijn bijl kon slaan.

En zijn rechterhand?

Die sloeg Guus in zijn gezicht. Keer op keer, elke slag harder dan de vorige. Hier en daar hoorde hij een kraakgeluid, en hoe goed het voelde had Wim niet toe willen geven. Zo verschrikkelijk bevredigend. Maar Guus vocht terug. Binnen de kortste keren had hij Wim van zich afgetrapt, en terwijl beide mannen weer omhoogkwamen, sloeg Guus opnieuw: weer blokkeerde Wim zijn hand. Maar Guus gebruikte zijn rechterhand nu optimaal. Met een kei, kei, kéíharde dreun beukte hij Wim tegen zijn neus, en werd Wims hoofd bruut tegen de boom naast hem geslagen, waarna hij achteruit strompelde.

Guus had weer de overhand. Maar hij mocht niet verliezen. Hij móést gewoon winnen, hij móést wraak nemen voor Chris, Jason, die onthoofde jongen, het lijk bij het meer en alle andere goedhartige kandidaten die niemand kwaad gedaan hadden, die niet voor zijn overwinning mochten sterven. De winnaar kon geen moordlustige psychopaat zijn!

Nu Guus in deze positie stond, kon Wim alleen maar wegrennen. Waarnaartoe wist hij niet, evenmin wist hij wat hij er mee bereiken kon, wellicht zou hij verderop bij een heuvel terechtkomen waardoor hij de hoge grond weer zou krijgen.

Wim begon te rennen. De dreigende voetstappen van de moordenaar in zijn rug bleven vlak achter hem, en net als een schaduw leken ze elk moment op dezelfde afstand van Wim verwijderd te zijn. Het was beangstigend, angstaanjagender dan alles wat hij ooit meegemaakt had, zelfs dat spookhuis waar ze die ene keer met z'n vieren heengegaan waren. En heel even, voor één moment, had Wim gedacht dat Guus hem grijpen zou, dat hij ten prooi zou vallen aan de gestoorde gek die hem achtervolgde.

Maar toen, toen keerde het tij binnen één seconde in Wims voordeel.

In de verte, bijna verscholen achter een paar bosjes, lag een lijk van een jongen met een ongekend bleke huid. De witte kleur contrasteerde hevig met zijn zwarte jasje en de groene omgeving, vandaar dat hij zo goed opviel. Kots en andere vieze vlekken waren op en langs zijn lichaam opgedroogd en in zijn kleren getrokken. En minder dan een meter van deze jongen vandaan, lag een glinsterend, zilver mes.

Guus had het ook gezien. Maar Wim was hem voor, en met alles wat hij in zich had, alle kracht die hij nog over had, alle ogen van de overledenen op hem gericht, sprintte hij eropaf, biddend tot elke God op aarde, ook de goden van Papoea-stammen waar hij nog nooit van gehoord had, smeekte hij het lot om eerder te zijn dan Guus, dat hij het wapen op tijd zou bereiken.

Wim greep het handvat vast, tilde het mes op, en terwijl de ogen van de voormalig beste vrienden elkaar voor het eerst in acht uur weer in de ogen aankeken, brachten ze hun wapens naar elkaar toe.

De SchoonhovenSpelShowWhere stories live. Discover now