Hoofdstuk 30

35 2 4
                                    

Het was middernacht toen Guus thuiskwam.

De man met de lage stem - hij had hem herkend als de commentator van de tweede en vierde dag - had hem drie voorwerpen in de hand gedrukt: zijn sleutels en telefoon, die hij aan het begin van het spel in had moeten leveren, en een koffer. Hij wist niet wat erin zat. Het konden kleren zijn, het konden foto's zijn, het konden verborgen microfoons zijn die hem voor altijd in de gaten zouden houden, hij wist het niet. Maar als het zo belangrijk was dat ze daadwerkelijk de winnaar, die ze gewoon hadden laten gaan, deze koffer mee hadden gegeven, moest er wel iets belangrijks inzitten.

Guus opende de deur. Zijn huis zag eruit als altijd. Ja, dit was de plek waar hij woonde, zijn enige echte thuisbasis. Maar toch had hij het gevoel dat er iets mis was. Toch voelde alles anders.

Naar de ingelijste foto's van hem en zijn vrienden die links aan de lichtblauw geverfde muur van de gang hingen durfde hij niet meer te kijken. Hij moest nu gewoon zijn jas en schoenen uitdoen, en even in de woonkamer gaan zitten. Ja, misschien zou dat helpen. Guus liep naar de keuken en zette een kop thee. Zijn trillende handen konden de pot slechts nog met moeite vullen. Op zijn bank neerploffend zette hij de TV aan, op zoek naar een leuk programma om te kijken. Even iets grappigs, iets wat hem af kon leiden.

Na een tijdje haalde hij zijn telefoon erbij. Hij was nog maar vier procent. Terughoudend opende Guus de groepsapp, de groep met Chris, Wim, Jason en hem. Hij was zo leeg nu. Er was niks in de app veranderd, maar toch was het leven eruit gezogen. Alsof alles teruggedraaid kon worden, en niets van het alles gebeurd was, en ondanks dat hij wist dat het nergens op sloeg, dat hij geen respons zou krijgen, nooit van zijn leven meer, kon hij het niet laten.

Hé, jongens. Vanavond bios pakken?

Zijn bericht stond er maar eenzaam bij.

Niets was meer normaal. Het voelde alsof er iets gedaan moest worden. Dat gevoel kon Guus maar niet van zich afschudden, dat gevoel dat hij iets moest doen. Dat hij ergens op aan het wachten was. Maar waar was hij op aan het wachten? Hij wist het niet. Zou alles vanaf nu zo zijn? Zou hij nergens ooit meer van kunnen genieten? Zou hij altijd dat gevoel hebben, dat gevoel dat hij iets onafgemaakt had gelaten?

Of was datgene wat onafgemaakt was... hij?

Het zweet begon over zijn voorhoofd uit te breken. Ja, hij was het. Hij kon zijn aanwezigheid in dat verdomde tyfusbos niet beëindigen. Hij was er nog steeds. Hij was thuis, maar hij was ook nog steeds in de arena. Hij zou er voor eeuwig zijn. Hij was gedoemd om voor altijd in dat meer te zitten, en Adam uit zijn lijden te verlossen, en David van het leven te beroven, en Karel zijn wraak te ontnemen, en Benjamin te horen ratelen, en Chris dood te slaan, en met Wim te vechten, om vervolgens met zijn bijl zijn beste vriend te vermoorden. Hij kon er niet aan ontsnappen.

Maar hij voelde zich niet schuldig. Nee. Hij voelde zich niet schuldig. Als hij immers de winnaar niet geweest was, zouden er alsnog negenendertig doden geweest zijn, waaronder hij en minimaal twee van zijn vrienden. Dat kon eenvoudigweg niet tegengehouden worden. Dus nee, het was niet zijn schuld. Hij was nog steeds een goed persoon.

Oké, misschien moest hij gewoon even douchen. Even een lekkere warme douche. Het zweet van zijn voorhoofd vegend liep Guus naar boven, naar zijn badkamer, om zichzelf even schoon te maken. Hij had immers vijf hele dagen in een smerig bos rondgewandeld. Híj kon zich nu wassen, een privilege dat zes anderen dankzij hem niet meer hadden. Nee, verdikkeme, zat hij daar nu weer aan te denken? Het leek goddomme wel of hij een dwangstoornis had. Zijn hersenen waren hem er de hele tijd van aan het overtuigen dat hij de schuldige was, en dat hij zich schuldig moest voelen. Maar dat hoefde hij niet. Hij had niets fout gedaan. Lars was de kwaadaardige geweest, niet hij.

Na het douchen liep Guus weer naar beneden. Slapen zat er nog eventjes niet in. Morgen zou hij zijn ouders bellen, en de politie, en ze vertellen dat hij terug was. Dat hij niet langer vermist was. Dat hij en zijn vrienden uit varen waren gegaan, en hun boot gezonken was, en hij de enige was die het overleefd had doordat hij door een vissersboot opgepikt was, een vissersboot die zelf ook verdwaald was geraakt - de 'vissersboot' van de man die hem naar huis had gebracht. Als hij dat verhaal niet tot in detail zou vertellen, zou hij ontvoerd en gemarteld worden, was hem gezegd.

Guus' ogen vielen op de koffer die hij op tafel had laten staan. Misschien was nu het juiste moment aangebroken. Het moment waar hij zou zien wat er inzat. Voorzichtig klikte hij de koffer los, en duwde hij de bovendorpel omhoog. Het was niet waar.

De koffer was gevuld met paarse briefjes, stapels geld met elastiekjes eromheen. Hij had het gekregen. Hij had het geld gekregen. Het miljoen dat aan de winnaar beloofd was. Was dit het nou waard geweest? Was het miljoen al die doden waard geweest? Ben je nu blij, Guus? Ben je trots op jezelf?

Genoeg! Nu moest hij echt kappen met zichzelf de hele tijd schuld aanpraten! Hij was niet schuldig, en hij hoefde ook niet te doen alsof dat zo was!

Met een alsmaar sneller bonzend hart liep Guus weer naar zijn woonkamer, waar hij zijn thee koud had laten worden. Hij moest nu echt zijn gedachten verzetten, anders zou hij gestoord worden. Hij moest...

Guus' ogen vielen op de spiegel rechts van hem. Langzaam draaide hij zijn hoofd ernaartoe. Hij had al zo vaak in deze spiegel gekeken. Hij stond hier elke dag, voor dit ding. En altijd zag hij er, hoewel met wisselende niveaus van net-uit-bedhaar, hetzelfde uit. Maar nu was het anders. Langzaam liep hij dichter op de spiegel af, en zag hij zijn reflectie steeds dichterbij komen. Het was alsof hij in een trance gevangen zat. Hij kon niets meer. Niets anders dan doorlopen, en doorlopen.

Wederom bekroop dat gevoel hem. Dat gevoel had hij de hele avond al gehad had. Maar dit keer kon hij het niet ontkennen. Dit keer wist hij dat het gevoel echt was. Het gevoel van...

Het gevoel van...

Guus staarde zijn spiegelbeeld recht in de ogen aan. Die warme, donkerbruine ogen die zo vaak door vrouwen becomplimenteerd werden. Waar hij echter zijn hele leven al door iedereen zo'n knappe vent gevonden werd, was daar nu niets meer van over. Zijn huid hing er slap bij, zijn rimpels waren drie keer zo diep als voorheen, zijn ogen waren omringd door donkere wallen, en zijn eens zo charmante blik straalde enkel nog een eenzame leegte uit.

Dit was hij. Zijn spiegelbeeld was dezelfde man als hij. Een man die hij niet meer herkende.

 Een man die hij niet meer herkende

Oops! This image does not follow our content guidelines. To continue publishing, please remove it or upload a different image.
De SchoonhovenSpelShowWhere stories live. Discover now