Hoofdstuk 11

354 19 0
                                    

Alexis

Ik word wakker van gefluister. Op het klokje dat op het nachtkastje staat, zie ik dat ik net een uur heb geslapen. Het is nog geen licht, maar dat duurt niet lang meer. Ik ga rechtovereind zitten, de slaap uit mijn gevoelige ogen wrijvend. Ik begrijp dat ik voor de gek ben gehouden door mijn eigen gehoor; omdat dat zo goed is, hoor ik dat er een gesprek aan de gang is op de benedenverdieping. En dat klinkt als gefluister. Ik span me in, maar kan geen woorden opvangen. Ik sta zo zachtjes als ik kan op. Het bed werkt niet mee, en kraakt behoorlijk. Voor een normaal mens onhoorbaar, maar ik heb zo'n vermoeden dat omdat de eigenares van dit pand een weerwolf is, de kans groot is dat er andere weerwolven op bezoek zijn. En weerwolven kunnen goed horen, zoals ik zelf net in levende lijve heb ondervonden.

Abrupt hoor ik dan ook dat de stemmen ophouden met praten. Omdat ik toch al uit het bed ben, loop ik -zachtjes- naar de deur, die wel geluidloos open gaat. Een beetje laat wel. Ik besluit naar de badkamer te gaan. Een plasje plegen is een natuurlijk gebeuren, dus daar zullen vast geen vraagtekens bij gezet worden. Een goed gesprek afluisteren zit er nu ongetwijfeld niet meer in, maar toch hebben de stemmen voor argwaan gezorgd bij me. Het tijdstip is gek. De eigenaresse heeft geen partner, en leek ook geen plannen te hebben om bezoek te ontvangen op dit uur. Er kan allicht een ongeluk zijn gebeurt in de omgeving, en dat hier om hulp wordt gevraagd. Alles is mogelijk. Maar een zeurend gevoel in mijn buik zorgt ervoor dat ik oplettend blijf. En ik besluit op mijn zesde zintuig af te gaan. Slapen zit er vannacht toch niet meer in; het is tijd dat ik opstap. Mijn logies en het eten heb ik vooraf betaald, dus eerlijk als ik ben hoef ik me daar in ieder geval niet meer druk om te maken. Ik grijp al mijn eigendommen bij elkaar die -nu al, hoe weinig het ook is- overal rondslingeren in de badkamer, en sluip naar mijn slaapkamer om me aan te kleden, in te pakken en weg te wezen. 

De deur van mijn slaapkamer heb ik met een duidelijke klik achter mij dicht gedaan. Blijkbaar voor het geheimzinnige bezoek genoeg redenen om te stoppen met stil zijn. Het gefluister begint weer, maar nu klinkt het nog zachter. Omdat ik me inspan weet ik dat het er is. Maar meer kan ik er niet van maken. Hier zou ik zeker niet van wakker geworden zijn. 

Ik kleed me snel om, maak mijn bed op, en slinger de rugzak op mijn rug. Tijd om te gaan. De deur door is niet handig. Ik kom dan uit bij de trap, en de trap eindigt in de woonkamer a.k.a. gelagkamer. Maar ik heb mijn plan al klaar. Het raam, die ik voordat ik ging slapen op een kier heb gezet, is een kiep kantelraam, en daardoor wagenwijd open te zetten. Als ik door het gat naar beneden kijk, zie ik dat een lenig persoon hier zonder problemen omlaag kan klimmen. Nu die lenige persoon nog even vinden, maar helaas zal ik het met mezelf moeten doen. Even twijfel ik of ik er als mijn wolf uit moet springen, maar dat durf ik toch niet aan. Enigszins gespannen praat ik mezelf moed in. Ik probeer terug te vallen op de zaken die ik wel ken; bomen. Maar de laatste keren dat ik bomen heb beklommen en er weer uit ben gekomen/gevallen is me helaas ook niet heel goed bekomen. 

Met een onhoorbare zucht begin ik eerst maar met de klim in het kozijn. Ik ga het stap voor stap doen. De afdaling is pas de volgende stap. Maar dan draai ik me zo snel om, dat mijn rug ervan kraakt. De deur van mijn slaapkamer wordt namelijk opengerukt, en voordat ik met mijn ogen kan knipperen, stormen er een aantal mensen naar binnen. De kamer is zo klein. Hij staat nu veel te vol. Ik hijg van schrik. Mijn gehoor is goed, zeer goed. Maar dit zijn weerwolven, daarover bestaat nu geen twijfel meer, en zij zijn stil. Zeer stil. Tot dit moment. De deur die open knalde is het eerste geluid die zij hebben gemaakt. In de seconde stilte die boven heerst, hoor ik nog steeds gemompel beneden. De afleiding. 

De man die het dichtste bij staat begint te grijnzen als hij ziet in welke positie hij me gevonden heeft. Hij beseft wat ik van plan was, en ziet dat hij nog op tijd is. Hoewel. Ik heb mijn gedachten geordend en weet dat ik in acuut gevaar verkeer. Geen tijd meer om na te denken. Met een grom verander ik in mijn wolf en merk hoe mijn praktische kleren in stukken van mij af worden getornd. Mijn geweldige schoenen zijn onbruikbaar geworden, en liggen in stukken gescheurd op de grond. Maar mijn rugzak heeft het plotselinge geweld gehouden, en ik draai me terug naar het raam en spring eruit. 

De slaaf [deel 2]Where stories live. Discover now