Hoofdstuk 26

340 18 10
                                    

Alexis

Ik probeer niet onder de indruk te zijn van de nieuwe omgeving, maar dat mislukt. Wauw, wat een imperium is hier opgebouwd en dat praktisch onder de neus van de weerwolf prins en zijn ouders.
De toegang is geheim. Toen het grote huis voor ons opdoemde dat op de uitlopers van de bergen staat, dacht ik dat dit het eindpunt zou zijn. Maar ergens loopt een geheime gang door het huis, want nu zijn we midden in de bergen en ik weet de weg terug niet.

Ik voel de blikken van Rogier over me heen gaan en kijk alle kanten op behalve de zijne.
Ik krijg de rillingen van hem. Hoe ik elke keer gedwongen werd me aan en uit te kleden in het zicht van de vier mannen heeft niet bijgedragen aan de goede verstandhouding. Wonder boven wonder hebben ze me niks gedaan. Al beloofd dat niet veel goeds voor de toekomst. Zijn ze iets ergers van plan?

Een jonge kerel vanachter een soort kar, die uitpuilt met zakken en iets wat eruit ziet als puin, kijkt me zeer geïnteresseerd aan als ik voort word gesleurd. Zijn maat kijkt vooral naar mijn lichaam, maar ik heb het gevoel dat deze jongen verder kijkt. Dat hij míj ziet. Niet alleen mijn uiterlijk, maar ook mijn innerlijk. Onzin natuurlijk, bij één blik. Maar hij lijkt in ieder geval wakker. Niet in zo'n hypnotische toestand als zijn partner. Niet zo slaafs als de bewakers.
Maar mijn blik wordt al snel weer naar de rest van de omgeving getrokken nu het nog kan. Voordat ik een groot gebouw in word gesleept. Want nogmaals, wauw! We staan aan de rand van een ontzettend grote krater. Een door mensenhanden gemaakte krater, zie ik door de regelmatige laagjes. Af en toe zie ik een enkele man sjouwen met een zak, een kar of gereedschap zoals een pikhouweel om daarna verderop weer te verdwijnen. Hier wordt gewerkt. Maar wordt er gewerkt voor eigen gewin? Ik betwijfel het. Volgens mij ben ik in een slavenwereld beland. Wat staat mij te wachten?

Ik word naar het grootste gebouw getrokken dat enkele tientallen meters van de rand van de krater afstaat. Het gebouw heeft een naam zie ik. 'Red Sky'. Zal het deze naam hebben door de rode plas ongezond uitziend water, die ik helemaal beneden in het midden van de krater zie liggen? Ik voel me beroerd. Wat gebeurt hier allemaal?

Omdat ik ondertussen allang heb afgeleerd om vragen te stellen, die werden in het beste geval met stilzwijgen en in een slechter geval met fysiek geweld beantwoord, loop ik zwijgend mee. Het gebouw is van alles in één. We stappen eerst een nette receptie binnen. Het eerste schone plekje sinds ik voet in de bergen heb gezet. Ik zie glimpen van kantoren als we voorbij de receptie gelopen zijn. Er zijn enkele mannen aan het werk, en ik zie nieuwsgierige gezichten. Een enkeling staat zelfs op en kijkt ons -mij- reikhalzend na. Alsof ze niet vaak vrouwen zien. De moed zakt me steeds dieper in mijn schoenen. Figuurlijk. Ik heb nog wel een paar schoenen, maar die mocht ik niet aan doen. Waardoor ik net mijn blote voeten stuk liep op de ongelijke grond met zijn puntige stenen. Het gebouw is een verademing.

We lopen verder. We lopen door een gigantische gemeenschapsruimte. Hier zitten enkele mannen in vrijetijdskleding te chillen, te eten, te lachen. Totdat wij langskomen. De diepe stilte die neerdaalt raakt mij. Waar ben ik beland?

Dan volgt een keuken, wat je kunt zien als een immens keukeneiland. Langs de twee muren die de zijkanten van het pand vormen is aan beide kanten een pad vrijgehouden voor 'de normale mens', zodat we de koks niet in de weg lopen -die hebben het gelukkig te druk om me al te erg aan te staren-.
Het pad loopt aan onze kant over in een gigantische loods. Het midden van de vloer daar is compleet vrijgehouden. Een grote rechthoek lijkt er wel in uitgesneden. Om het rechthoek, tegen de muren staat plafondhoog van alles opgestapeld in enorme houten kisten. Aan twee kanten. Want zowel de kant waar ik loop als de overkant heeft grote roldeuren, die nu beiden gesloten zijn, net zoals de dubbele deuren die de keuken aan beide kanten heeft.
Zodra we de grote open roldeuren van het magazijn voorbij zijn, gaan we door een deur in het midden van het pand en komen in een lange gang met allemaal deuren aan beide zijden. Dichte deuren, maar volgens mij zijn dit slaapplekken van de mannen hier. Van de vrije mannen welteverstaan. Het ziet er hier te netjes uit. Te mooi voor een slaaf.

De kolossale afmetingen van alles hier zet me aan het denken. Al dit materiaal kan niet door het gangetje gekomen zijn waardoorheen ik recent geblinddoekt heb lopen stuntelen. Al het kostbare materiaal dat de slaven hier uithakken voor hun meesters moet ergens heen. Als ik terugdenk aan de karren waar de twee onvrijen mee zaten te hannesen, dan kan ik me voorstellen wat voor rijkdommen hiermee worden omgezet. En dat zonder noemenswaardige personeelskosten.

We naderen het einde van het gebouw. De gang stopt bij een deur. Als ik moet gokken, denk ik dat daarachter de meest luxueuze en grote slaapkamer is die je hier kan vinden. Dus dat zal het privévertrek van Isabel wel zijn, als ze hier verblijft. Zij is er nu niet, en even overvalt mij de waanzinnige hoop dat dit mijn gevangenis zal zijn totdat zij er weer is. Maar dat is natuurlijk niet het geval.

De slaaf [deel 2]Where stories live. Discover now