Hoofdstuk 4

6 2 0
                                    

Ik open mijn ogen, maar sluit ze meteen als mijn hoofd begint te tollen. Met mijn hoofd naar beneden gebogen probeer ik mijn hoofd tot rust te manen. Als ik denk dat het weer ga open ik mijn ogen opnieuw en kijk naar mijn benen en voeten die vast gebonden zitten aan twee stoelpoten. Rustig til ik mijn hoofd omhoog en kijk de ruimte rond, waar ik me in bevind. Het is een donkere ruimte. De muren en vloer bestaan uit een donkere kleurhout, waardoor de ruimte donker toont. Boven op mijn hoofd brand er een zwak olielampje. Het maakt de omgeving mysterieus. Verder ontdek ik dat ik aan een stoel ben vastgebonden. Ik ben gekidnapt!
Er klinken plots haastige voetstappen, maar ik kan niet plaatsen waar ze vandaan komen. Ik kijk zoekend om me heen. Niemand in de ruimte te bekennen. De houten vloer kraakt opeens in de ruimte en geschrokken draai ik mijn hoofd de kant op, waar het geluid vandaan kwam. Ik zie een openstaande deur, maar er staat een gestalte voor de opening.

'Wie bent u?', vraag ik met een harde luide stem.

De gestalte zegt niks en sluit zwijgend de de deur achter zich, waarna die dichterbij loopt.

'Wat wilt u van me?', vraag ik luid.

'Ssst! Niet zo hard,' zegt een lage mannenstem. 'Dan horen ze ons straks nog.'

'Wie is die "ze"? Vertel me gewoon wie u bent en wat u van me wilt?!' vraag ik half roepend.

De mannenstem zucht zachtjes. Inmiddels staat de man achter me. Een warme adem laat mijn haren in mijn nek overeind staan. 'Dat hoef je niet te weten,' zegt de mannenstem dan.

'Wat mag ik wel dan weten?', vraag ik geniepig.

'Dat je mij wel kent,' zegt de mannenstem dan, na een poosje stilte. 'Meer dan dat zeg ik niet.'

'Waarom ben ik hier dan?!' roep ik uit en hoor niet veel later meer voetstappen aankomen. Niet lopen, maar rennen.

'Nou heb je ze boos gemaakt!' sist de stem.

'Spreek niet in boekdelen! Spreek met normale uitleg, laat een mens niet onwetend over zijn of haar lot achter!' roep ik boos uit en probeer los te komen. Maar zonder succes. Niet veel later hoor ik nog drie extra mannenstemmen.

'Lukt het hier wel?', vraagt een van de drie stemmen, aan de ander.

'Ja hoor, alles gaat prima,' zegt de een.

'Mooi! Maar laat haar niet weer schreeuwen,' sist een andere stem weer.

Niet veel later hoor ik de drie andere de kamer weer verlaten. De deur wordt met een klap dicht getrokken. Ik schrik ervan en van schrik knijp ik mijn ogen dicht.

'Tjonge jonge zeg, dat bedoel ik dus. Nu zijn zij boos,' klaagt de man achter me.

'Tja,' zeg ik enkel. 'Dat is niet mijn probleem.'

'Juist wel, Abby Sutherland,' sist de man.

'Wacht! U weet mijn voor en achternaam?,' vraag ik verbaasd.

'Ja, en mijn team had u ontvoerd,' zegt de onbekende man.

'Dan kan u vast mijn volgende vraag beantwoorden,' zeg ik, hopend dat die het weet.

'Misschien wel, misschien niet,' zegt de man.

'Weet u wie mijn ouders zijn?,' vraag ik dan. Na deze vraag valt er een stilte. De adem van de man stokt in zijn keel en ik hoor hem geschrokken naar adem happen.

'Je- je bent- al opzoek naar je ou- ouders?', vraagt hij dan geschrokken.

'Al? Al? Wie denkt u wel niet wie u bent? Al mijn hele leven vraag ik me af wie mijn ouders zijn! Al twintig jaar lang!' val ik tegen hem uit. De boosheid is overduidelijk in mijn stem te horen.

'Ho! Ho! Rustig, Abby,' sust de man om me in te dimmen.

'Niks rustig, maak me eerst maar eens los. Want het knelt te erg!' roep ik gefrustreerd uit.

'Nee,' zegt de man hardnekkig.

'Wat nee? Maak me gewoon los!' roep ik gefrustreerd uit.

'Nee.'

'Beantwoord dan mijn vraag, wie zijn mijn ouders?', vraag ik boos aan hem.

'Britta en Olaf Sutherland zijn jouw ouders,' zegt de man met een zucht. 'Je bent door mij ontvoerd, maar helaas wist iemand jou van ons aftenemen. Hij wou jou opvoeden tot een krijger, een vechter. We wisten hem te pakken en maakte hem af, omdat hij tegen ons verwachting in niet mee werkte. Ik wou je uit het huis halen, maar jij vluchtte opeens voor ons weg. Jaren lang hebben we naar jou lopen zoeken. En dan nu... hebben we je weer.'

'En wat wouden jullie dan met me gaan doen?', vraag ik nors.

'Jouw opvoeden en een grote dief laten worden,' zegt hij als antwoord.

'Dan is dat mooi mislukt! En dat gaat jullie zeker nu niet meer lukken,' sis ik boos. 'Want Dawid heeft me zo opgevoed dat ik inmiddels al beter weet dat dieven te gevaarlijk zijn. Zeker jullie. Ik vang dieven en zorg ervoor dat ze nooit meer vrij komen.'

'O, dat wisten we allemaal al lang hoor! Onze nieuwe plan mag en hoef je niet te horen,' zegt hij terug.

'En toch wil ik dat horen!' sis ik boos.

'Je mag dat niet horen. Dat zou gevolgen hebben voor je Abby!' sist de man. 'Je mag het niet eens weten!'

'Help!' klinkt er van achter de deur.

'Ik ben straks weer terug. Jij houdt je gedeisd en blijft hier netjes wachten,' sist hij verder. Hij knevelt me met een doek voor mijn mond, waardoor ik niet meer kan praten. Dan verlaat hij de kamer.

Ik staar naar de deur, die met een klap weer dichtgetrokken word. Het is voor mij een hopeloze zaak om los te komen. Alles wat ik kan doen is naar de deur of muur staren, maar meer niet. De situatie is afhankelijk van de gene die de bende op dit moment lastig valt. De hulpkreet klonk angstig en ik hoorde duidelijk dat iemand pijn leed. Ik kijk omhoog naar het zwakke olielampje. Deze is nog zwakker geworden dan dat die voorheen was. Straks heb ik geen licht meer en is het hier pikkedonker.

Na een poosje vliegt de deur open, net voordat het olielampje uit gaat. Er valt een lange licht streep de donkere ruimte in, die de kamer een beetje verlicht. In de deuropening verschijnt er een gestalte. Een mannengestalte.

'Mmmm mm!' Ik vergeet helemaal dat ik gekneveld ben en niet kan spreken.

'O mijn hemel! Ik heb je eindelijk gevonden!' roept de mannenstem van de gestalte. De man komt haastig naar me toegesneld en begint me los te maken. Eerst mijn benen en armen, daarna haalt die de doek voor mijn mond vandaan.

'Wie bent u?', is meteen mijn vraag die eruit floept.

'Ik ben Carlito Clayton, jij bent zeker Abby Sutherland?', stelt hij zich voor, waarna hij mij dan vraag stelt.

'Ja, dat ben ik,' beantwoord ik zijn vraag.

'Top! Kom mee, voordat die smeerlappen bij komen,' zegt Carlito en pakt me beet bij mijn linkerarm. We rennen het gebouw uit, dat kennelijk een hut is en lopen een paard tegemoet.

'Waar is mijn paard gebleven?', vraag ik ongerust.

'Weet ik niet, daar was ik niet bij. Waar zag je laatst je paard?', vraagt hij, Carlito aan me.

'In het bos, naast het dorp Húns,' beantwoord ik bezorgd zijn vraag.

'Dan gaan we daar naartoe,' zegt Carlito stellig. 'Kom maar voor me zitten.'

Ik klim op zijn paard. Carlito klimt na mij ook zijn paard en komt achter me zitten. Hij pakt de teugels met twee handen vast en spoort zijn paard aan. Zijn paard begint meteen te galopperen en we rijden weg van het hut, van de bende die mij had ontvoerd.

Abby SutherlandWhere stories live. Discover now