Deel 2, 2 juni 1624

158 30 9
                                    

Lieve Lynne,

Vandaag begon de dag weer net zoals anders. Een droog, hard stuk brood, een beetje water en het werk begint alweer. Vandaag moest ik zoals gewoonlijk eerst het dek weer eens schrobben.

Op een afstandje stond een jongen, van ongeveer dezelfde leeftijd als ik, lui toe te kijken, terwijl hij me stiekem uilachte. Ik had hem wel door hoor! Ik vroeg me wel af waarom hij daar maar stond te niksen en me uitlachte, en ik besloot het hem te vragen.
"Waarom sta jij daar zo? Moet je niet werken ofzoiets?"
Hij begon me weer uit te lachen, en keek me toen bestraffend aan. "Weet je dat dan niet? Ik ben een afstammeling én naamgenoot van Roderick van Breederoode, ik heb dus blauw bloed. Daarom hoef ik niet te werken!" zei hij trots, met zijn neus in de lucht.
"Nou", zei ik geïrriteerd, "En wat heb ik daar aan? Jíj kan misschien belangrijk zijn, maar dan moet ík toch nog steeds hard verder werken. Het helpt mij niks, hoor, dat jij misschien wel blauw bloed hebt."
Roderick mompelde iets onverstaanbaars, liep toen verontwaardigd weg, en ik werkte onverstoord weer verder. Ik haalde mijn schouders op. Wat een opschepper...

Aan het eind van de middag begon ik trek te krijgen en verlangde naar wat te eten. Helaas, als ik aan eten dacht, dacht ik gelijk aan de kok, Rompus, met zijn verschrikkelijk vieze eten. Elke dag wordt het erger en erger, want de voorraden raken langzaam op. Binnenkort zouden we en tussenstop moeten maken om nieuw eten in te slaan. Ondertussen drong de geur van eten, die niet al te lekker is, mijn neus binnen. Bijna ging ik over mijn nek, maar toen ik Roderick aan zag komen hield ik me toch nog even in. Het was beter als hij dat niet zag... Roderick trok één wenkbrauw op en begon heel erg hard te lachen, met zijn ene hand naar mij wijzend en met zijn andere hand zich aan de reling vasthoudend.
"Ik dacht dat jij het dek aan het schrobben was?!" riep hij treiterend, "Er ligt overal troep en jij zit daar maar te zitten en uit te rusten!"
Ik trok me er niks van aan en schrobde gewoon verder, totdat Roderick het toch zat werd en weg liep.
Toen alles eindelijk schoon was, stond ik op en rekte mijn stijve lichaam uit. Van al dat zitten op de grond krijg je toch wel een zere rug, dacht ik. Je moest eens weten; dat is echt niet fijn!
Eindelijk gingen we eten, ondertussen viel ik al bijna om van de honger. Ik liep naar de hut en ging aan tafel zitten, waar het eten al klaar stond.

Ah, bah, bah, wat vies, dacht ik. En ik had nog wel zo'n honger...
Opeens schoot er me een plan te binnen. Het was het aller, echt aller slechtste plan wat ik maar kon bedenken, maar het viel te proberen. Alles beter dan dit eten...
Ik liet me dramatisch achterover vallen op de houten vloer en begon verschrikkelijk te krijsen. Verschrikt keek iedereen naar mij, terwijl ik daar stuiptrekkend op de grond lag. (Dit gebeurde wel eens vaker, maar dan in het echt. Ik weet nog steeds niet wat het precies is, maar heel fijn ziet het er niet uit. De meeste mensen overleven zo'n aanval ook niet, of ze sterven na een paar dagen.)
Ik voelde hoe twee gespierde armen me optilden en me naar het slaapruim brachten. Gelukkig, het slechte idee is toch nog gelukt.
Ik knipoogte naar mezelf in het donkere ruim, wat er waarschijnlijk heel vreemd uit had gezien...

Ik wachtte ongeveer een half uurtje tot iedereen weg was, en sloop stiekem weg van mijn matje. Ik sloop zo zacht mogelijk weg, een stukje over het dek, langs de eetzaal, zo door naar de keuken. Ik keek voorzichtig om de hoek van de deur en deinsde verschrikt terug; wat een stank! Opnieuw probeerde ik het, nu wetend wat me te wachten stond. Ik hield één hand voor mijn neus en mond en sloop naar binnen. De dikke kok was druk bezig en ik kon zomaar onopgemerkt langs hem heen kruipen.
Ik wist, nou ja, ik had gehoord, dat helemaal aan het einde van de keuken een klein kastje was, waar het eten voor de kapitein en de andere belangrijke personen op het schip lag opgeslagen. Die kregen tenminste veel eten, en dan ook nog in ieder geval een beetje eetbaar spul...
Heel stiekem kwam ik aan bij het kastje en open heel zachtjes de deur. Ik kromp ineen toen het kastje piepend en krakend voor me openging. Sluw keek ik om me heen of niemand me gehoord had.
"Wie is daar?" bulderde plotseling een harde stem door de keuken, "Wie zit daar aan het keukenkastje?"
Snel opende ik het deurtje helemaal, en kroop ik in het holletje. Gelukkig ben ik niet zo groot: het paste precies, alsof de maker van het kastje van te voren al wist dat er ooit een kwajongen zou zijn die zich er in moest verstoppen. Zware voetstappen liepen langs, en het zweet brak me uit. Wat als hij me zou vinden? Dan zijn de rapen gaar, dat was in ieder geval zeker.

Gelukkig liep hij weer terug en ik hoorde hem mompelen dat het waarschijnlijk 'die irritante muizen' wel weer waren. Ik bleef nog even verstijfd in het kastje zitten, en deed toen heel voorzichtig het deurtje open, en plotseling keek ik bijna recht in het pafferige rode gezicht van de kok. Terwijl Rompus een zeemanslied aan het zingen was roerde hij met vrolijke pretoogjes door een groenig uitziende drab. Hij had niks door van wat ik aan het doen was. Toen dacht ik na. Kon ik Rompus dit wel aan doen? Eigenlijk is die kok een beste kerel. Maar mijn maag ging zo hard tekeer dat ik het niet meer kon laten.
Toen Rompus even een andere kant op keek, vluchtte ik snel weg met de twee scheepsbeschuiten onder mijn arm, en in het slaapruim at ik ze meteen op.
Mijn honger was gestild, maar nu voelde ik me schuldig.
Rompus was het niet waard om bestolen te worden, hij had al zo weinig eten om iets mee te koken. Eigenlijk had ik wel een beetje respect voor hem.
Maar, misschien weet jij iets, Lynne, hoe kan ik het ooit nog goed maken?

Brieven van ZeeWhere stories live. Discover now