Ik vrees de pen, om alle gruwelijkheden die eruit kunnen voortvloeien
Het bloed uit hun schimmige harten zal mijn inkt zijn
Hun verloren zielen mijn perkament
Ik zie hun lichamen, maar waar zijn de mensen?
Ik hoor hun stemmen, maar waar zijn de woorden?
Ik vrees de winter, die alle harten bevriest
De sneeuw zal de vacht zijn die alles verbergt
Het graf de rustplaats van raven
Als er niemand meer over is, wie hoort dan onze stemmen nog?
En als de winter ons allen heeft verzwolgen, wie gedenkt ons?
De dood vrees ik niet
De zwarte schaduw die zich over mij werpt zal een bevrijding zijn
Mijn liefde mijn doodskleed
Ze kunnen mijn hart wel doen stoppen met kloppen
Maar het doen stoppen met kloppen voor jou
Dat kan geen mensMaria las de woorden, die in een keurig, schuin, krullerig handschrift op het verfrommelde blaadje gepend waren, steeds opnieuw. Hoe langer ze roerloos in de sneeuw stond, hoe erger haar handen beefden en hoe sterker ze moest vechten tegen de tranen. Ik weet niet eens of ze begreep wat er op dat briefje stond - Ross had het in het Engels geschreven, maar ik heb het zo goed en zo kwaad als het gaat vertaald zodat alles voor u ook verstaanbaar is - maar deze boodschap liet alle emoties die ze de afgelopen jaren had onderdrukt, weer aan de oppervlakte drijven. Onzichtbare handen knepen Maria's keel dicht, haar ogen werden vochtig, de leegte in haar binnenste werd groter en donkerder en eenzamer. Plotseling wist ze weer hoe het voelde om verdriet te hebben.
"Maria?"
Ze voelde een hand op haar schouder. Terwijl een traan over haar ingevallen, lijkbleke wang rolde, keek ze om, in de donkerbruine ogen van Eugenie. De Jodin was er nog erger aan toe dan eerder; haar armen, benen, borst, buik en haar hals betoonden diezelfde rode vlekken, en haar ogen leken wel twee levenloze knikkers. Als ze zich niet snel zou laten verzorgen zou begin van de lente niet meer voor haar weggelegd zijn, vreesde Maria, al durfde ze die vermoedens niet luidop uit te spreken.
Eugenies gezicht plooide zich in een zorglijke frons bij de aanblik van de bloedspatten in de sneeuw. "Maria?"
Het meisje zakte op haar knieën neer in de sneeuw, en ze snoof wanhopig de geur op van de winterjasmijn en terwijl ze op haar onderlip beet - haar lippen waren door de koude zo verdroogd dat ze ruw aanvoelden als schuurpapier - en van verdriet haar ogen sloot, drukte ze het vergeelde stukje papier tegen haar hart. Aan wat er met Ross gebeurd zou kunnen zijn toen hij het gedichtje hier voor deze barak neerlegde, durfde ze niet te denken.
Eugenie ging naast haar in de sneeuw zitten en sloeg haar arm bemoedigend om Maria heen. Zo bleven ze even zwijgend zitten; er bestaan niet genoeg woorden om de somberheid die deze twee gevangenen voelden uit te drukken. Samen met hen, zwegen ook de wind, de prikkeldraad en de schouwen van de fabrieken.
Toen de kou hen enkele ogenblikken later noodgedwongen naar binnen joeg, klom Maria met haar laatste krachten op haar brits en legde ze zichzelf voorzichtig en met gesloten ogen neer, in lijkhouding; het briefje en de bloempjes die ze van Ross gekregen had klemde ze stevig in haar handen. Tranen dropen langs haar beide slapen, en Maria vroeg zich af of ze ooit nog iets anders zou kunnen zien dan sneeuw. Ze wenste dat de winter voorbij was.
De eerste dag die was verstreken sinds Maria het gedichtje van Ross had ontvangen, keek ze bij het wederkeren naar haar barak na de werkdag uit naar de tuin bij het huisje van de onderofficiers aan de andere kant van het hek. Er was echter geen levende ziel. Ze bleef nog enkele minuten in de kou staan, ze strompelde uitgeput naar het hek en ze ging zo dicht tegen de prikkeldraad staan dat het kleinste zuchtje wind haar uit evenwicht kon brengen en haar tegen het hek had kunnen werpen. Haar aanwezigheid bleef onopgemerkt. Weerom sjokte ze naar barak 26, ging ze op de brits liggen en las ze zijn briefje opnieuw, dat ze onder haar muts verborgen gehouden had. De duisternis hulde Auschwitz in een eeuwige nacht, en ook in Maria's hoofd werd het donker.
JE LEEST
Het Geslacht Vuil Gat
Historical FictionMaria Esselings en Arnaud Cools zijn tieners wanneer ze elkander aan het eind van de jaren '30 tegen het lijf lopen, maar meteen weten ze dat ze samen oud willen worden. Maria verlaat haar familie om bij het gezin van Arnaud te komen werken als dien...