Hoofdstuk 29

208 12 14
                                    

In de dagen die volgden werd het kamp ontruimd, en enkele uren nadat de laatste SS'ers uit Auschwitz-Birkenau vertrokken waren, ontwaakte Theodora uit haar dagenlange bewusteloosheid. Eerst rook ze een zure, rotte geur om haar heen, niet veel later hoorde ze gehoest, gekerm en kreten van zieken, en toen ze haar ogen opende zag ze de de schaduwen van stervende Auschwitzvrouwen op de bedden in de duistere ziekenbarak. Haar linkerarm brandde als laaiend vuur.

"Waar is iedereen?" waren de eerste woorden die ze met hese stem uitsprak. Nog steeds zag Theodora artsen noch SS'ers, enkel schimmen in de duisternis. Ze bracht haar vingers naar haar onderarm, maar in plaats van een zwerende wonde, voelde ze een ruwe windel. Aarzelend wierp ze een blik op het verband, met bloed doordrenkt.

De vrouw op het bed naast het hare ging op haar zij liggen. Haar groene ogen leken op te lichten in het duister. "Ze hebben iedereen geëvacueerd. Iedereen behalve de zieken", fluisterde ze. Een voorzichtige glimlach tekende haar gelaat. "Hoe gaat het met je arm?"

"Heb jij me verzorgd?" vroeg Theodora, zonder eerst te antwoorden op haar vraag.

Ze knikte en zette zich rechtop in bed. "Ja, dat deed ik. Af en toe hoorde ik je Nederlandse woorden mompelen terwijl je sliep. Dit was het minste wat ik kon doen voor een landgenote." Ze schoof wat dichterbij. "Hoe kom je aan die schotwond?" vroeg ze nieuwsgierig. "Heeft het iets te maken met dat bloedbad van een paar nachten geleden?"

Theodora staarde zwijgend naar de jammerende vrouwen in de bedden die tegen de tegenoverliggende muur stonden. Een straaltje licht viel door een kier in de luiken naar binnen, en bescheen de rode vlekken die hun lichamen bedekten. Hun meelijwekkende gehoest en gekreun bezorgde Theodora rillingen. Ze wendde haar blik af van de vrouwen. "Ja, we probeerden met de hele barak te ontsnappen. Ach, het was dom van ons. We hadden kunnen weten dat het nooit zou lukken." Haar aandacht werd weerom getrokken door de zieke vrouwen. "Wat hebben zij?" vroeg ze zacht.

De vrouw volgde Theodora's blik. "Tyfus", antwoordde ze.

"En jij? Ben jij nog ziek?"

Ze schudde haar hoofd. Voor even leek de stilte de overhand te nemen, maar plotseling leunde de vrouw naar voren en prevelde ze: "Je komt uit barak 26, nietwaar?"

Theodora's ogen fonkelden hoopvol. "Hoe weet je dat?"

"Ze zeggen," ging ze weifelachtig verder, "dat er de ochtend van de evacuatie enkele vrouwen van barak 26 uit de groep gehaald werden tijdens het appel. Ik weet niet of het waar is, maar ik heb gehoord dat ze naar de executieplaats gebracht zijn." Ze staarde Theodora afwachtend aan.

"Nee, dat kan niet." Ongelovig schudde ze haar hoofd. Was zij dan de enige overlevende? Nee, dat was onmogelijk! Er waren vrouwen die zoveel jonger, sterker en gedrevener waren dan zij - hoe kon zij dit overleefd hebben en de anderen niet? "Is iedereen dood?" vroeg ze ontdaan, al wist ze dat deze vrouw het antwoord op deze vraag niet kon kennen.

Ze haalde haar schouders op. "Ik was al die tijd hier, ik heb er niets van gezien. Maar je weet hoe snel zulke soort roddels zich verspreiden doorheen dit kamp." Ze zweeg enkele tellen. "Ben je hier al lang?"

"Bijna twee jaar", mompelde Theodora.

"Dus je kent hun gezichten?" Zonder verder nog duiding te geven bij die vreemde vraag sloeg de vrouw de dekens van zich af en klauterde ze uit bed. Ze strompelde naar Theodora toe. "Ik ga het kamp verkennen. Jij kan je vriendinnen gaan zoeken, als je dat wilt."

Theodora veerde op, waarbij ze een pijnlijke steek in haar onderarm voelde. Haar gezicht plooide zich in een gekwelde grimas. "Is dat wel een goed idee?" vroeg ze zwakjes.

"Natuurlijk", zei haar kampgenote vastberaden. "De SS'ers zijn dagen geleden al vertrokken. We zijn hier alleen. Misschien vinden we ergens nog wel iets eetbaars, of staan de poorten open? Je weet maar nooit."

Het Geslacht Vuil GatWhere stories live. Discover now