Hoofdstuk 100

58 9 2
                                    

Ik kijk een laatste keer van de man naar de deur. Ik knik naar de man en loop langs hem heen. Die deur is mijn weg naar het hoofdkwartier. Die deur is hopelijk mijn weg naar een oplossing. Als de oplossing niet achter die deur ligt zijn al deze maanden voor niets geweest. Iedereen die ons heeft geholpen is nutteloos, alle doden en alle pijn zal voor niets zijn geweest. De zenuwen gieren door mijn lichaam. Ik loop over het pad naar de deur. Geef geen enkele blik achterom of naar de miljoenen zielen op de vloer.

Ik kijk naar de tientallen sloten die de deur dicht houden. Er is een slot waar mijn oog op valt. Het zwarte slot met een rode steen in het midden steekt met kop en schouders tussen de rest uit. Het zwart is mat en duister. De steen is helderrood en glimt. Dat slot heb ik jaren geleden eerder gezien. De eerste keer dat ik het hoofdkwartier inkwam opende Nora het slot. Ik pak het slot in mijn rechterhand, breng mijn linkerhand ernaartoe. Ik leg het middelste gedeelte van mijn linker middelvinger tegen de steen. Dat is de plek waar de twee halve cirkels en het streepje samenkomen. De enige plek die me tekent als Night Rider. Het enige teken dat alleen zichtbaar is voor mij en de anderen Night Riders. De steen licht op en het slot springt open. Niet alleen het slot met de steen opent, ook de tientallen anderen sloten.

'Celeste'. Ik draai me om en kijk naar de man.

'Tot ons weerzien', is het laatste wat hij zegt voor ik de deur openduw. Een lange stenen trap verschijnt. De trap is gesneden uit de berg. Het licht is gering en de koud is terug. De ruimte waarin de trap zich bevindt is smal, heel smal. Dat is niet het enige dat opvalt. De vloer voor de trap en het begin van de trap zelf zijn zwart. De grond lijkt verkoold en vol te liggen met as. Van de eerste treden zijn stukken af. Als ik me omdraai naar de achterkant van de deur zie ik twee enorme zwarte brandvlekken in het ijzer. Krassen zo groot als de oppervlakte van de deur lopen over het oppervlakte. We zijn niet de eerste die een bezoek komen brengen.

Ik zet mijn rechtervoet op de eerste tree en begin mijn weg naar boven te maken. De trap is stijl, lang, koud en hobbelig. Het is vergelijkbaar met de weg die het ons heeft gekost hier te komen. Het licht achter mij komt steeds verder op de achtergrond, de gang wordt steeds donkerder. Er weerklinkt een hard geluid door de gang en het wordt nog donkerder. De deur is dichtgevallen. De rillingen van koud lopen over mijn ruggengraat. De trap lijkt net als de eerste gang waarin we binnenkwamen eindeloos. Mijn benen beginnen te verzuren en het ruikt hier naar as. Het is te donker om te zien of er ergens brandplekken zitten.

Uit het niets verschijnt er een nieuwe ijzeren deur. Ik moet moeite doen om de sloten te kunnen zien. Opnieuw hangt er eenzelfde slot als bij het begin van de trap en tientallen anderen. Echter zijn bij deze deur niet alle sloten meer intact. Sommige zijn kapot en lijken te zijn opengebroken. Ook bij deze deur werkt het slot op dezelfde manier. De sloten openen zich en de deur valt open. Ik verwacht bij het hoofdkwartier binnen te lopen, maar het mag niet baten. Er verschijnt opnieuw een lange donkere gang. Ik zucht en vervolg mijn weg. Ik moet meerdere bochten om en na wat bijna een kilometer lijkt, zie ik een nieuwe deur. Deze deur is in tegenstelling tot de rest wel open. De deur is zwart, vol krassen en deuken.

Bang voor wat ik ga aantreffen duw ik de deur open. Het hoofdkwartier waar we al maanden naar op weg zijn, verschijnt voor me. Helaas niet in de staat waarin ik hem de laatste keer trof. Ik sla mijn hand voor mijn mond. Bijna het gehele hoofdkwartier ligt in as. De vloer is ermee bezaaid, de gordijnen zijn verbrand, de kasten die er stonden liggen in stukken op de grond. Het raam is gebroken en het raamkozijn lijkt wel uit de muur te zijn gevreten. Het waait hierbinnen. Tientallen papieren liggen over de grond bezaaid. Sommige zijn niet meer leesbaar, van andere enkel een paar woorden. Het enige dat een beetje intact is gebleven is het bureau dat in het midden van de ruimte staat.

Novak heeft me al die tijd gevolgd en staat inmiddels geschokt achter me. Langzaam loop in de ruimte binnen richting het bureau. Ik veeg een laagje as van de half overgebleven bureaustoel af en ga erop zitten. Het ding kraakt, voelt onstabiel maar houd mijn gewicht. Het bureaublad ligt vol papieren. Sommige zijn onleesbaar, anderen bezaaid met as en sommige zijn nog bijna geheel wit. Novak is naast me komen staan. In eerste instantie lees ik niet wat erop de papieren staat. Ik kan er alleen maar in schok naar kijken. Novak pakt een stuk papier van het bureau af, veegt de as eraf en kijkt er aandachtig naar.

Zwart BloedOù les histoires vivent. Découvrez maintenant