Hoofdstuk 3

2K 131 31
                                    

Liv

Langzaam blaas ik de stof van de steen en wordt er zichtbaar wat ik aanricht. Alle namen op de reusachtige steen staan sierlijk gegraveerd. Sierlijk gegraveerde namen, behorend aan mensen, dode, levenloze mensen. En dan mijn naam. Liv Bedee. Niet sierlijk gegraveerd. Behorend aan mij. Een levend meisje. Ik gooi de steen waarmee ik heb gekerfd weg en kijk naar hoe het in tweeën breekt op een andere steen. Ik lach zacht als ik denk hoe die groep hoopvol naar boven loopt, op een verlaten begraafplaats, het uitzicht zien en dan... Alle hoop weg laten vloeien uit hun lichaam als bloed dat gutst uit een wond. Kippenvel verspreidt zich over mijn lichaam en ik huiver. Angst is een motivatie. Nog nooit heb ik me zo goed gevoeld alleen maar door pure angst. Angst van andere mensen, mensen wie ik veracht, wie ik haat. Ik wil angst van andere voelen. Ik wil hun kippenvel zien. De hopeloze lege ogen in kijken. Ik wil angst. Trillend van de adrenaline breng ik mijn hand naar mijn enkel. Tussen mijn halve, witte sokje en mijn beige laarsje zit een klein mes. Achter de riem van mijn broek voel ik het grotere mes in mijn heupprikken. Grijnzend pak ik het kleine mesje tussen mijn sok en laarsje vandaan en kijk je naar de vlijmscherpe kant. Met mijn wijsvinger en duim wrijf ik die kant schoon. Voorzichtig zet ik de punt van het mesje in mijn wijsvinger en draai ik het rond met mijn andere hand. Een korte steek van pijn schiet door mijn vinger, maar het is zo onschuldig dat het me niet tot halt roept. Doelgericht draai ik verder en verder, tot het gaatje in mijn vinger niet meer te zien is door al het donkerrode bloed. De bebloede punt van het mes, zet ik in de eerste gekerfde letter: L. en kleur deze aandachtig in. Soms buiten de lijntjes, soms netjes in het midden. Gefocust schilder ik mijn naam vol, niet lettend op alles om me heen. Mijn bloed druipt er van af en glijd langs de steen naar andere namen. Als de laatste E is ingekleurd neem ik afstand en buig ik mijn hoofd naar rechts. Ik grijns voldaan en breng mijn verwonde vinger naar mijn lippen. Als ik het bloed proef, voel ik me nog trotser op mijn werk. Jill zal schrikken... Jill zal hui...
Met een ruk kom ik uit mijn gedachtes als ik voetstappen op uitgedroogde, dode bladeren hoor. Voetstappen... Van meerdere personen. Ik kijk gehaast om me heen en mijn oog valt op de boom aan de rand van de bosjes, omringt door de begraafplaats. Door tijdsdruk ren ik op de slechte beschutte verstop plek en wacht af...

Mijn hele lichaam trilt als ik Jill verslagen, half huilend tegen de steen zie zakken. Damian staat met zijn handen in zin haar gevlochten, hijgt hard en klemt zijn kaken op
elkaar. Best aantrekkelijk die combinatie van angst en woede... Zachtjes hoor ik Keith en Caleb fluisteren en met een schok besef ik me hoe dichtbij ik bij hen ben.
'We lopen gewoon door.' Zegt Caleb zacht terwijl hij zich omdraait naar Jill.
'Dude, er is niets in een straal van 50 kilometer.'
'We hoeven alleen maar iemand tegen te komen. Een boswachter, een lange afstand loper. Iemand. Tot die tijd...' Caleb zijn zin wordt doorbroken door Jill haar gil.
'Nee!' Haar stem slaat over van angst en ik klamp me grijzend vast aan de boom.
Ik sluit mijn ogen en hoor haar jammerend nogmaals zeggen: 'Nee.'
Ik hoor aan de dode bladeren dat ze achterover valt en naar achter kruipt. Met een ruk kom ik uit mijn trans als ik voel dat Jill de andere kant van de boom raakt. Mijn hart klopt in mijn keel en ik moet moeite doen om niet te hard te ademen.
'We vinden nog wel...' Hoor ik Caleb sussen, maar ineens blijft het stil.
Niemand beweegt, niemand praat. Het lijkt bijna alsof iedereen gestopt is met ademen. Dat er niemand is aan de andere kant van de boom. Ik voel de spanning stijgen en ik geniet. Ze zien het. Ze zien mijn naam, allemaal. Ze zijn bang, allemaal stuk voor stuk bang. Meer angst dan hoop. Pas als ik Fem hoor schreeuwen, open ik mijn ogen. Fem...
'Wat?! Nee... Hoe kan dit?!' Gilt ze hard.
Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Mijn hart breekt als ik haar nogmaals hoor gillen.
'Wie zijn bloed is dat?' Hoor ik Keith zeggen tegen Damian.
'Die van Liv idioot.'
Ik hap zachtjes naar adem en moet mijn tranen bedwingen om naar buiten te komen.
'Ik geloof dat dat is wat ze wilt wat we denken.'
Op de achtergrond van dit gesprek hoor ik Fem neuriën. Ik herken het liedje en het laat me lachen. Die leerde we op groep acht kamp, met spooktocht.

Een bos vol levende wezens,
een bos vol dode dieren.
Eén voor één vallen ze neer.
Bloed vloeit over hen heen.
Een bos vol levende wezens,
een bos vol dode dieren.
Eén voor één vallen ze neer.

Ik wrijf glimlachend in mijn ogen en kijk voorzichtig langs de boom naar Fem. Ze zit op de grond, met haar armen om haar knieën en wiegt heen en weer. Ik glimlach flauw naar haar. Van haar angst geniet ik niet... Ik wil haar angst niet, niet eens een beetje. Ayden neemt plaats en troost haar. Ik zou daar moeten zitten... Ik moet haar troosten. Je mag niet bang zijn Femmie. Het komt goed, ik vertel je alles... Binnenkort.

- Na

Het Einde Van De BloedwegWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu