Hoofdstuk 10

185 10 23
                                    

"Waar blijft ze nou toch?" Will was in de stal Trek aan het opzadelen. Tintreach stond in zijn box en keek hem aan. Dat moet je niet aan mij vragen jochie, maar aan haar! Ik zou maar eens naar binnen gaan om haar haar bed uit te schoppen. Will was er net een beetje aan gewend dat Trek tegen hem sprak, maar had niet verwacht dat Tintreach ook tegen hem zou praten. Beide paarden moesten hard hinniken toen ze zijn geschrokken gezicht zagen. "Kunnen jullie wel, twee tegen een?" Tellen kun je blijkbaar ook al niet. Abelard keek hem aan, maar Will zei niks terug. Als zij al tegen hem praatten, dan zouden ze ook tegen hun eigen ruiters praten. Hij moest er niet aan denken wat Halts reactie zou zijn wanneer Abelard hem allerlei dingen vertelde. "Ik ga maar eens naar binnen." Hij verliet de stal en liep Halt tegen het lijf op de veranda. "Ben je nou nog niet weg? Zou je niet over een kwartier met je vrienden afspreken?" Will had erg uitgekeken naar deze dag, vooral naar Jenny's pasteitjes. "Nee, Melany is er nog niet. We zouden elkaar in de stal treffen en daarna naar het dorp gaan." Halt wreef over zijn baard. Dit was niks voor Melany, dacht hij. Zij kon namelijk niet wachten tot het Oogstdag was, een van haar favoriete feestdagen. "Moet je nog veel doen?" Will schudde zijn hoofd. "Trek is zo goed als klaar, alleen zijn hoofdstel nog. Maar Tintreach moet nog geborsteld en opgezadeld worden." De Jager draaide zich om en wenkte Will naar binnen. "Ik ga wel even bij haar kijken. In de keuken staat nog een halve pot koffie, mocht je zin hebben." Will knikte en schonk de pot leeg in een mok. Intussen liep Halt naar boven en klopte op de kamerdeur. "Melany? Ben je zover? Will en jij moeten over tien minuten bij jullie vrienden zijn." Het bleef echter doodstil aan de andere kant. Halt vertrouwde het niet en opende de deur. "Mel!" Binnen vier stappen was hij bij haar. Ze lag midden in de kamer en had een bezweet hoofd. Hij voelde haar voorhoofd. Die was warm, te warm. Op Halts kreet was Will naar boven gerend en knielde naast haar neer. "Mel? Hoor je me?" Zijn stem beefde een beetje, want het leek alsof ze ver weg was. Ineens knipperde ze met haar ogen en zag een wazige vlek boven zich. Nee, het waren twee vlekken. Ze deed haar mond open om iets te zeggen, maar Halt gebaarde dat ze stil moest zijn. Hij tilde haar op en legde haar terug in bed. Will ging op het bed zitten en keek toe. "Moet jij niet ergens zijn om dit moment?" vroeg Melany hem. "Ik ga nergens heen, ik blijf hier." Melany schudde haar hoofd. "Nee, jij gaat naar het dorp. Punt uit. Ik ben wel vaker ziek en dan kun je lekker thuis blijven. Oogstdag is maar een keer in het jaar en je kijkt er altijd naar uit. Dus niet zeuren, gaan jij." Hoewel ze zwak was, klonk haar stem vastberaden. Hij wilde er tegen in gaan, maar kreeg er de kans niet voor. Halt keek hem aan en mengde zich ook in de discussie. "Will," zei hij. De manier waarop hij zijn naam zei maakte duidelijk dat Will moest gaan, zonder Melany. "Nou goed dan. Maar ik zal zorgen dat ik wat pasteitjes meeneem!" Melany lachte hem nu toe. "Graag! Ik kijk er al naar uit." Nadat Will eindelijk was vertrokken, besloot Halt eens te kijken naar Melany's gezondheid. "Waar heb je last van?" vroeg hij, een natte doek op haar hoofd leggend. "Ik heb het soms warm en dan weer koud en ik heb hoofdpijn." "Sinds wanneer? En ga niet zeggen sinds vannacht, want je bent al minstens twee dagen niet lekker." Hij keek haar streng aan, maar zij ontweek zijn blik. Ze had getwijfeld of ze hem moest vertellen dat ze zich niet lekker voelde, maar had het toch niet gedaan. Halt zuchtte. "Waarom heb je niks gezegd? Je weet toch dat je dat soort dingen moet melden? Ik heb niks aan zieke leerlingen." Daar moest ze even over nadenken. Uiteindelijk had ze wel een antwoord. "Maakt niet uit waar ik ben, maar op de meest ongelukkige momenten word ik ziek. En dan moeten anderen weer voor mij zorgen en dan loop ik ze alleen maar in de weg." "Weet je, als je ziek bent kun je moeilijk iemand voor de voeten lopen. Je ligt dan de hele dag op bed." Het duurde even voordat ze door had dat Halt een grapje maakte. Onwillekeurig moest ze lachen. "Maar er zit je nog iets anders dwars, of niet?" Haar lach verdween. Halt had gelijk, er was iets waar ze al jaren mee rondliep. Ze keek hem aan en dacht iets van verdriet in zijn ogen te zien. "Waarom nam je na die ene avond geen contact meer met op? En als we elkaar al zagen deed je zo afstandelijk." Halt haalde de doek van haar hoofd en legde het in een kom met water op haar bureau. "Omdat ik niet wilde dat anderen nog vreemder over je gingen denken. Je bent half Aralueens, maar ook half Hibernisch. Ik weet als geen ander hoe moeilijk het is om daar mee om te gaan. Ik wilde je dat besparen." "Dat snap ik, maar het was fijn geweest als ik vaker iets van je vernam, al was het maar iets kleins. Gewoon, om te weten dat ik niet helemaal alleen ben." Halt keek haar verontwaardigd aan. "Ik heb je anders vaak genoeg gezien en je ook behoed voor straf, dus ik was wel degelijk in de buurt. Alleen zag en hoorde je me niet." Voor ze antwoord kon geven stond hij op en liep richting de deur. "Ik zal wat soep voor je maken, daar knap je wel snel van op." Halt deed de deur zachtjes achter zich dicht en ze hoorde zijn voetstappen op de trap. Ze vond het niks dat ze ziek was. Al twee dagen keek ze uit naar het Oogstfeest en nu lag ze ziek in bed. Haar ogen dwaalde door de kamer en bleven steken bij haar nachtkastje. Ze had in de lade de brieven gelegd zodat niemand anders ze zou zien. Ze ging rechtop zitten, legde haar hoofdkussen in haar rug en opende het laatje. Ze twijfelde of ze eerst de brief van Cassandra zou lezen of toch die van Crowley. Ze besloot met die van Cassandra te beginnen. Ze pakte haar Saksisch mes uit de schede, opende de envelop en vouwde de brief open.

De Grijze Jager: Een droom komt uit (GAAT HERSCHREVEN WORDEN)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu