Hoofdstuk 37

127 15 5
                                    

De eerste vuist was tegen mijn kaak en de sterretjes draaiden voor mijn ogen. De kettingen aan mijn voeten zorgden ervoor dat ik niet naar de andere kant van de kamer vloog, maar ik durfde te zweren dat de botjes in mijn enkels kreunden door de klap die ze moesten incasseren. Mijn hele lichaam trilde nog na terwijl ik mij omhoog duwde. 

'Dus we ontmoeten elkaar opnieuw,' glimlachte de langste van de twee. 

Ik spuugde een klodder bloed voor zijn voeten en keek hem aan. 'Ik ben blij dat ik jullie eindelijk weer zie.' 

De kortere, die mij zojuist had geslagen, hurkte voor mij neer. 'Het is jammer dat we niet mogen afmaken waar we aan begonnen zijn. Nog niet, althans.'

Veel meer duidelijkheid zou ik waarschijnlijk niet krijgen. De prins was inmiddels weg gebeend en de mannen voor mij leken niet bepaald ideale gesprekspartners. Terwijl de langste zijn vingers kraakte en de kortste zijn blik over mijn lichaam liet glijden, maakte ik mij klaar voor de marteling die op mij stond te wachten. Ik schoof het barstende masker van de sluipmoordenaar weer op diens plek en probeerde hem daar zo goed mogelijk te houden. 

De langste sprak weer. 'Het is interessant om te zien hoe je bent opgegroeid. Ik denk dat een bedankje wel op zijn plaats is.' 

Mijn blik gleed langzaam naar hem. 'Een bedankje?'

Hij hield mijn blik zonder blikken of blozen vast. 'Al je vaardigheden, al je praatjes. Zonder ons was je nooit geworden wie je nu bent.'

Dat was ook de bedoeling geweest, wilde ik hem toesnauwen. Ik wilde hem vertellen dat ik nooit een sluipmoordenaar had willen worden, dat dit nooit een van de opties was geweest die op mijn lijstje had gestaan. Dat de wraaklust groter was dan de honger die nu aan mij knaagde. Maar ik sprak geen van die woorden. Ik liet Livia niet praten.

Mijn mondhoek trok omhoog en onthulde een scheve, bloederige lach. 'Je hebt een punt. Bedankt dat ik nu schijnbaar zo angstaanjagend ben dat jullie mij niet aandurven zonder mij uit te hongeren en aan kettingen te leggen.'

Het gezicht van de langste betrok. De kleinste wisselde een blik met zijn compagnon. 

'Hoe voelt het?' vroeg ik, mijn blik naar de kleinste verplaatsend. Toen geen van hen reageerde, vervolgde ik: 'Hoe voelt het om te weten dat je zonder pardon ingemaakt kan worden door een vrouw? Hoe voelt het dat jullie je alleen zeker genoeg voelen om mij te confronteren als ik verzwakt en ontwapend ben?'

De vuist die daarop volgde, de vuist die mijn neus brak, nam ik voor lief. Mijn hoofd klapte met zo'n klap tegen de muur, dat ik het bloed al snel langs mijn nek voelde druppelen. Dat zorgde er echter niet voor dat ik stopte mijn grijnzen. Ze wisten dat ik gelijk had. Ze wisten dat ze mij niet aankonden als ik een wapen had, als ik genoeg energie had. 

'Je bent een vieze, vuile...' siste de kortste die zijn zelfbeheersing was verloren. 

De langste wierp zijn kameraad een scherpe blik toe. 'Laten we de lucht niet vullen met woorden. Ik wil het gezang van brekende botten horen.' 

De woorden van de langste waren nog niet eens weggestorven toen hij mijn pols greep. De kettingen rinkelden en ik zag hoe de langste verlekkerd naar mijn vingers keek. Ik wist dat het geen zin had om mijn hand terug te trekken. Er was geen kant die ik op kon. Bovendien zou ik niet ver komen, met of zonder kettingen. 

Mijn wijsvinger was de eerste die brak. De pijn sneed door mijn hele lichaam en mijn tanden boorden zich bijna door mijn lip heen terwijl ik de pijn probeerde te verbijten. Dat lukte misschien nog enigszins bij de eerste vinger, maar toen hij overging naar mijn pink, vulde mijn schreeuw de ruimte. De pijn was onbeschrijfelijk, het heetste wit en het diepste zwart. Pijnflitsen schoten langs mijn ogen.

Zwaard van de dageraad [Wattys2021 Winnaar] ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu