Hoofdstuk 14

172 20 5
                                    

Het paard onder mij was fel en fit. De witte merrie had haar oren strak naar voren geprikt toen we door de stad draafden, het geluid van haar hoefijzers galmde door de straat. Ze werd vergezeld door de bruine ruin van Lorelei, wiens gezicht op onweer stond. Of ja, het deel wat zichtbaar was. 

Zichtbaar en onzichtbaar tegelijkertijd. Verscholen onder onze gildekleding en verborgen achter onze sjaals, waren we zowel herkenbaar als onherkenbaar voor de angstige mensen op straat die zich tegen de muren drukten om uit de weg te blijven. Ik zag hoe enkelen een kruisje sloegen, in de hoop dat de goden hen goed gezind zouden zijn. 

Ze zouden beter hun buren dan hun goden te vriend kunnen houden. 

Lorelei en ik konden in ieder geval de stad verlaten zonder al te veel moeite. Ze had amper een woord tegen mij gesproken toen ik haar vanochtend bij de barak van het eerste peloton had opgewacht. Ze was naar buiten gebeend en had haar geslepen, glanzende zwaarden in de dubbele schede op haar rug weggestopt. Ze was van top tot teen bewapend, klaar om slachtoffers te maken. 

Ik kon het haar niet kwalijk nemen. De Caecitas had ons landhuis aangevallen. Ze hadden onze collega's en haar familie aangevallen. Het eerste peloton was net zo nauw verbonden met elkaar als dat het tweede peloton dat was. Lorelei ging doen waar Lorelei het beste in was: wraak nemen.

Toen we de stad verlieten, zakte de zon langzaam maar zeker weg achter de horizon. De duisternis zou onze schuilmantel zijn, want die zouden we nodig hebben. Lorelei kreeg immers altijd heftige missies. Missies waarbij ze haar bloedlust kon stillen, waarbij het niet erg was als ze "per ongeluk" iemands keel doorsneed. 

'Welke tempel moeten we hebben?' vroeg ik toen we de stadspoort gepasseerd waren. 

Lorelei keek niet op en bromde alleen: 'Zuid.'

Ik knikte langzaam. Het was lang geleden dat ik op een moordmissie was gestuurd. Nou ja, technisch gezien was het niet mijn missie en was moorden ook niet het uiteindelijke doel. Jorah had vernomen dat er ongebruikelijke activiteit was bij de zuidelijke tempel. De tempel, die als heilige plaats diende, was ingenomen door een groep bandieten. Althans, dat was wat er gezegd werd door de verjaagde priesters. Wat ze niet wisten, was dat ze uit hun huis waren verdreven door de Caecitas. 

We spoorden onze paarden aan tot een een rustige galop en reden naar de bosrand, waar we vervolgens tussen de bomen verdwenen. Het was niet ver rijden naar de zuidelijke tempel en dat betekende dat de gebruikelijke adrenaline al snel op kwam spelen. Ik had vanochtend het dossier met de opdracht van Lorelei doorgelezen. Het was een opdracht die vanuit de hoogpriester van het kasteel kwam. Een smeekbede om uit te zoeken wat er in de zuidelijke tempel gebeurde. Het was voornamelijk informatie verzamelen, zodat de koninklijke garde of een andere eenheid van de krijgsmachten van de koning, met het nodige machtsvertoon, korte metten met hen kon maken. 

Toen we dusdanig dichtbij waren dat het te riskant was om te paard verder te gaan, zorgden we ervoor dat onze paarden goed vast stonden voordat we de laatste meters te voet aflegden. We naderden de open plek die voor de bouw van de tempel gecreëerd was. Het zachte licht van vuur scheen ons tegemoet. Gelach en gepraat werd door de wind naar ons gevoerd. 

De tempel was omringd door fakkels en kleine vuurschalen die licht wierpen op de zandkleurige stenen van het religieuze gebouw en op de mannen die er omheen liepen. Buiten de tempel stonden meerdere tenten opgebouwd en er waren minstens vijftien man zichtbaar. 

Ik schoof de sjaal voor mijn gezicht weg en wierp een blik op de schaduwen waarin Lorelei's gezicht verscholen was. 'Hoeveel zijn het er?' vroeg ik, waarbij de spanning duidelijker hoorbaar was dan ik zou willen.

Nu schoof Lorelei ook haar sjaal weg. 'Ik weet net zoveel als jij, Liv.'

Ik rolde met mijn ogen. 'Heb je geen onderzoek gedaan?' 

Zwaard van de dageraad [Wattys2021 Winnaar] ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu