Hoofdstuk 27

936 35 4
                                    

Pov Milo

Terwijl ik met de afstandsbediening een poging doe om een film aan te klikken word ik gestoord door mijn telefoon die over gaat. Snel lik ik mijn chips vingers af en neem op. ''Milo, Milo'' Mijn naam en een boel gehijg is wat ik aan de andere kant van de lijn hoor. ''Rob doe is rustig'' Mijn woorden hebben duidelijk geen impact op hem, want hij hijgt nog steeds als een idioot in de microfoon. ''Wat is er Rob?''

''Het is.. Mat'' ''Ik heb hem weggejaagd'' Ik begrijp niet helemaal welke richting dit op gaat. ''Leg uit'' De televisie heb ik inmiddels uitgedrukt om de volledige concentratie op dit telefoontje te leggen. ''We.. we hadden ruzie'' ''Hij had me een brief geschreven waarin stond wat er tussen hem en jou is gebeurd'' Ik slik even. Rob weet het. ''En toen?'' Ik heb meer informatie nodig. ''Toen werd ik boos'' ''Ik liep naar de keuken en gooide een glas kapot op de grond'' Hij weet hoe Matthy met dat soort dingen is. Het schrikt hem af.

''Toen heb ik gezegd dat hij moest gaan'' ''Ik heb hem weggejaagd Milo. Helemaal alleen in de nacht na een ruzie.'' Ergens maken Rob zijn acties me boos. Matthy is nogal gevoelig. ''Help me Milo'' Hij klinkt hopeloos.

''Wanneer is hij vertrokken?'' Ik trek mijn jas en schoenen aan terwijl mijn telefoon tussen mijn oor en schouder inklemt. ''Half uurtje'' ''Ik kom er nu aan'' Laat ik hem weten terwijl ik al buiten sta. ''Tot zo'' Zonder op een reactie van hem af te wachten druk ik hem er voor weg. We moeten Matthy vinden. We moeten er samen voor zorgen dat hij veilig is. Hun ruzie moet uit worden gepraat. Ik ben degene die hier voor heeft gezorgd, dus ik ben ook degene die ervoor zorgt dat het op wordt gelost.

Ik rij met mijn auto het parkeerterrein voor Robs' appartementencomplex op. Ik parkeer mijn auto naast die van Rob en stap uit. Mijn oog valt op de kleur lak van de auto die aan de andere kant van Robs' auto geparkeerd staat. Ik kijk naar het nummerbord. De cijfers en letters herken ik meteen. Dit is Matthy's auto. Hij moet dus haast wel in de buurt zijn. Ik doe voor de zekerheid even een rondje om de auto.

Op de bestuurderskant schijnt er nog een gedeelte van het licht van de lantaarnpaal. Het licht schijnt niet op de donkere bekleding van de auto, maar op een lichtroze huid. Hoe dichter ik bij het raam kom, hoe meer het lichaam zichtbaar wordt, hoe meer ik Matthy's lichaam herken.

Ik tik zachtjes op het raam om hem niet te laten schrikken. Zijn hoofd draait mijn kant op. Zijn ogen staan glazig. Hij is emotioneel, wat ik volledig begrijp. Ik voel me schuldig. Schuldig dat ik hem heb gezoend. Mijn emoties aan hem uiten is tot dus ver begrijpelijk, maar hem zoenen had ik nooit mogen doen. Ja, hij is aantrekkelijk, maar dat betekent niet dat het meteen meer dan vrienden hoeft te zijn. 

Ik struggle soms gewoon nog wat met mijn geaardheid. Ik heb er met Frank over gepraat. We hebben samen besloten dat we iets meer tijd nodig hadden om onszelf en onze geaardheid te ontdekken. Al moet ik wel eerlijk zeggen dat ik vooral degene ben die deze tijd nodig heeft.

Ik hoor het geluidje van de auto die van het slot af gaat. Ik trek de deur aan zijn kant open. ''Mat, kom'' Ik pak zijn hand vast om hem steun te geven. Zijn hand voelt warm en klam aan. Het liefst bied ik meteen mijn excuses aan, maar ik laat hem even. De woorden zullen waarschijnlijk toch niet goed binnen komen op dit moment. ''We gaan naar Robbie'' Zijn wenkbrauwen gaan gelijk schuin staan en mijn hand wordt losgelaten. ''We hebben ruzie'' ''Je weet dat je me honderd procent kunt vertrouwen he'' Daar is niks over gelogen.  

Dromen in KleurWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu